tot herstel en verhoging van haar zeer eigen stadsschoon
Stichting Veere
Tot herstel en verhoging van haar eigen stadsschoon
Veerse straten en hun geschiedenis
Straatnamen werden vroeger gegeven om aan te kunnen duiden in welke straat een huis, een persoon of een werkplaats te vinden was. De oudste Veerse straatnamen komen we tegen in de ‘Weesboeken, houdende registers van de boedels en namen van nagelaten weeskinderen’. Ze worden bewaard in het Zeeuws Archief in het archief van de weeskamer en beginnen met het jaar 1460. Hierin staan behalve de namen en leeftijden van de weeskinderen, de namen van de vader, moeder en voogden, ook de beschrijvingen van de roerende en onroerende goederen die de ouders hebben nagelaten. De plaats waar het onroerend goed zich bevindt wordt aangeduid door vermelding van de straat en de namen van de eigenaren van de belendende percelen naar alle vier de windstreken. Een tweede bron waarin oude straatnamen voorkomen is een lijst uit 1472 met weerbare mannen die in geval van nood de stad moeten verdedigen. Ze zijn per wijk genoteerd en de stad is in tien wijken opgedeeld. De lijst staat opgeschreven aan het begin van het oudste poortersboek.
De Veerse straten zijn genoemd naar een gebouw dat in of bij de straat stond (Kerkstraat, Stadhuisstraat, Kraanstraat, Kapellestraat, Oudewacht), een specifiek kenmerk van de straat (Breedstraat, Nauwstraat, Rijkendijk, Kouse, Oudestraat, Groenevelt, Nieuwstraat), een ambacht of beroep dat er werd uitgeoefend (Oliemolenstraat, Weverstraat, Papestraat, Bordeelstraat, Wagenaarstraat), de functie van de straat (Bierkaai, Viskaai, Turfkaai, Schotse Kaai, Markt, Vismarkt, Zuivelmarkt, Korenmarkt), of een bekend persoon die er woonde (Baljuwstraat, Simon Oomstraat). Verdween het kenmerk, dan kon dit aanleiding zijn dat de straatnaam veranderde (Stoofstraat werd Stadhuisstraat, Balansstraat werd Kraanstraat, Smeetstraat werd Kapellestraat en Zuivelmarkt werd Oliemolenstraat). Een enkele maal kreeg een straat in de volksmond een andere naam (Oolemansstraat, Naereboutstraat, Keustraat, Vrijerspad).
In het stratenpatroon is na 1500 geen verandering meer gekomen. Wel zijn door afbraak van huizen in de 19e eeuw een aantal straten verdwenen (Nieuwstraat, Vismarkt, Korenmarkt, Groenevelt). De Mijnsherenstraat die in dezelfde eeuw ook van de kaart verdween, is halverwege de 20e eeuw weer opnieuw aangelegd. Het heeft in Veere lang geduurd voordat er straatnaambordjes werden aangebracht. Pas in 1937 zijn ze in het kader van een werklozenproject gemaakt en opgehangen. Deze beschrijving beperkt zich tot de straten binnen de oude stadswallen
Kerkstraat
De Kerkstraat is een van de oudste straten in Veere en vormt in de Middeleeuwen het centrum van de stad. Waar nu een deel van het Godshuis staat, wordt in 1403 het eerste stadhuis gebouwd. Het is een statig gebouw met erop een torentje met uurwerk en uurklok, dat tot 1477 als zodanig dienst heeft gedaan. Rond 1600 is de straat volgebouwd en tellen we aan de zuidzijde 16 huizen met fraaie namen als De Catte, De Mortier, De Gortmolen, De gouwe Sleutel, De Tortelduyve, De gouden Mortier, De Creeft, De vurigen Oven en De Calverendans. Aan de noordzijde staan 18 huizen. Ook hier fraaie namen als Het Zeepaert, De Bevervilte, Het Land van Belofte, Den Vijgenboom, ‘s-Gravenhage, De roode Gans, Den Pieter, De Lisbone, Den cleenen Pieter, Het vliegend Hert, Patientia, De gouden Pot, Het Wapen van St. Lucas, De Sonne, De cleyne Fortuynke, ‘t Groote Huis, De groote Leerse, De cleyne Leerse en De witte Schoe. Dat bijna alle huizen een naam hebben wijst erop dat het een voorname straat is. Naast een aantal aristocraten, waaronder een burgemeester, een schout, een ambassadeur, een procureur en een predikant, wonen er in 1600 ook verschillende ambachtslieden. Aan de zuidzijde zijn dat een pruikenmaker, een kuiper, twee zakkendragers, een kleermaker, een metselaar, een schrijnwerker, een bakker, een schaliedekker, een schoenlapper, een loodgieter, twee winkeliers, een beiaardier, een organist, een droogscheerder en een lakenkoper. Aan de noordzijde een tingieter, drie schoenmakers, een visser, een glazenmaker, een zeeman, een kruidenier, een kleermaker, een schipper, een chirurgijn, een apotheker en een zilversmid.
In de Kerkstraat lag vroeger een grote waterput waaruit alle bewoners water konden halen. Van 1777 tot 1803 is in ‘t Groote Huis de boekbinderij en later ook drukkerij van C.M. van de Graaf gevestigd. Het Godshuis, dat pas in de 19e eeuw zijn naam krijgt, bestaat oorspronkelijk uit vijf huizen die al op het eind van de zestiende eeuw tot één zijn samengevoegd. Van 1576 tot 1681 wordt het bewoond door verschillende generaties Van Reygersbergh. Maria, dochter van burgemeester Pieter van Reygersbergh, ziet er op 7 oktober 1589 het levenslicht. Ze krijgt landelijke bekendheid door haar huwelijk met Hugo de Groot. In 1819 koopt het Armbestuur het gebouw ter vervanging van het bouwvallige Arm-, gast- en weeshuis in de Warwijksestraat en tot 1971 biedt het huisvesting aan wezen en bejaarden. Daarna is het van 1976 tot 1997 gemeentesecretarie en in 2010 is de bestemming gewijzigd in Bed&Breakfast. Het huis rechts naast Het Godshuis is van 1851 tot 1865 een dependance van de katoenweverij van de firma Salomonson uit de Oudestraat. In de 19e eeuw is, op het Godshuis na, alle bebouwing in de Kerkstraat verdwenen.
Kapellestraat
De Kapellestraat is genoemd naar de kapel die in de Middeleeuwen op het eind van deze straat aan de haven stond. Hij is gebouwd in de 13e eeuw en werd ‘Kijkgauw’ genoemd omdat de vissersvrouwen vanuit de kapel even gauw konden kijken of het schip van hun man al in aantocht was. Volgens de kerkrekeningen werd erin nog tot 1555 dagelijks door de schoolmeester en zes kinderen het lof gezongen. Van 1564 tot 1570 staat aan de westzijde een zeepziederij (nu huisnr. 3). In 1576 tellen we aan de oostzijde 22 huizen en aan de westzijde 23, waaronder de leegstaande zeepfabriek.
Uit het kohier van het haardstedengeld uit 1588 komen we iets meer te weten over de beroepen van de bewoners. In het huis De Ketel aan de oostzijde woont de bode van de dijkgraaf van de Oostwatering. Verder treffen we aan die zijde uiteenlopende beroepen aan, zoals een schrijnwerker, een kokkin, een molenaar, een leerlooier, een visser, een bakker, een tingieter, een stadsbode, een schoenmaker, een metselaar en een kuiper. Bij de Kaai woont in het huis St.-Christoffel de predikant van de Grote Kerk Pieter Isaacsen. Aan de westzijde wonen een metselaar, een ketellapper, drie timmerlieden, een chirurgijn, twee kuipers, een schrijnwerker, een schout en een vleeshouwer.
In de 17e eeuw komen we in de straat fraaie huisnamen tegen. Aan de oostzijde De Ketel, Den witten Engel, De groene Meulen, De Watermolen (bakkerij), Gordelieus (later ‘t Wapen van Schotland), St.-Andries, Den rooden Thoren, St.-Christoffel en St.-Jan, en aan de westzijde De Starre, De Courtouwe, De Vrede, Cleyn Zeelandia, Groot Zeelandia, Den Beer, Het vliegend Hert, Den Bruynvis, Alckmaer, De duysent Vreesen, St. Anna, Den Rooster en De cleene Rooster. Beide laatste namen herinneren aan het rooster dat vroeger voor de toegang van het kerkhof lag en moest beletten dat de varkens de gewijde aarde zouden doorwroeten.
Op de kadastrale kaart uit 1832 zien we aan de westzijde nog slechts elf huizen en aan de oostzijde acht. Van 1871 tot 1961 staat aan de westzijde een christelijke lagere school. Na de sloop ervan wordt in 1963 een kleuterschool gebouwd. Deze is in 2009 afgebroken om plaats te maken voor de bouw van drie nieuwe woningen. Aan de oostzijde staat van 1883 tot 1981 de openbare lagere school, die nu onder de naam De Korenmaat in gebruik is als nevenruimte van de Protestantse Kerk. Van 1802 tot 1813 staat op deze plek de pastorie van de Lutherse Kerk. In 1903 wordt een huis aan de westzijde verbouwd tot koffiehuis (nu De Peperboom). In 1910 bouwt men tegenover de christelijke lagere school drie nieuwe woningen en in 1932 het huis op de hoek met de Simon Oomstraat.
Papestraat en Smeetstraat
Het deel van de Kapellestraat tussen de Oudestraat en de Kerkstraat heette vroeger Papestraat. Paap is een andere benaming voor priester en tot de hervorming in 1572 wonen in de straat dan ook een aantal katholieke geestelijken die aan de driehallenkerk en later aan de Grote Kerk verbonden zijn. Hoewel de naam Paap na de reformatie een scheldwoord is en er geen geestelijken meer wonen, blijft de straat tot aan het begin van de 20e eeuw zijn naam behouden. In 1600 staan er vier huizen, waarvan drie bewoond worden door vissers en het huis op de hoek met de Kerkstraat door een zeeman. Ze hebben dan nog geen wc, want in 1606 beslist het stadsbestuur dat ze niet langer verhuurd mogen worden zolang er geen secreet bij is gemaakt.
Op de kadasterkaart uit 1832 zien we in de straat geen bebouwing meer. De twee woningen die er nu staan dateren van 1907 en 1908. In het linker huis bevond zich van 1913 tot 1984 een kruidenierswinkeltje met bakkerij. Het gedeelte van de Kapellestraat tussen de Pieterstraat en de Simon Oomstraat heette vóór 1500 Smeetstraat, genoemd naar een smederij die daar toen stond. Tijdens archeologisch onderzoek na de sloop van de oude kleuterschool in 2009 heeft men een grote hoeveelheid smeekolen gevonden, wat erop zou kunnen wijzen dat hij daar heeft gestaan.
Stadhuisstraat
Voordat het stadhuis aan de Markt werd gebouwd bestond deze straat al en heette Stoofstraat. Hier bevonden zich een of meerdere badstoven waarin de inwoners en zeelieden een warm bad konden nemen. Ook werd er gegeten, gedronken en muziek gemaakt en kon men er terecht om de liefde te bedrijven. Dergelijke inrichtingen stonden niet hoog in aanzien en in het naburige Middelburg mochten rederijkers dan ook niet met het kleed aan waarmee ze in de processie meeliepen in ‘stoven noch bourdeelen gaen’. Rond 1500 kwam er een beweging op gang die zich verzette tegen het tonen van elkaars naakte lichamen in openbare ruimten met alle erotische uitspattingen van dien. In veel steden werden de badstoven dan ook verboden en verdwenen uit het straatbeeld.
De laatste vermelding van de Stoofstraat in Veere is in 1517. Niet lang daarna wordt de straat Stadhuisstraat genoemd naar het in 1474 op de hoek met de Markt gebouwde stadhuis. In de Middeleeuwen staan er grote pakhuizen waarin de uit Frankrijk, Engeland, Schotland en de Oostzeelanden aangevoerde producten worden opgeslagen, waaronder veel graan en wol. In 1576 tellen we aan de noordzijde vier woonhuizen waarvan er één in vervallen staat verkeert en twee pakhuizen. Aan de zuidzijde staan tien huizen en een smederij. De beroepsbevolking bestaat dat jaar uit een kuiper, een houtzaagster, drie vissers en een vleeshouwer.
In de 17e eeuw komen we in de straat de volgende huisnamen tegen: Hamborch, Het Keyserken, Den Bordeaux Ocxhooft, Den yscheren Visser, Het wapen van Engelandt, de Witte Rose, Het Clapperhuysken (klapwakershuisje) en Het cleyn Swaenken. Dit laatste huis hoorde bij het huis De Swane op de Markt. Het klapwakershuisje is in 1768 door de stad verkocht. In de periode tussen 1818 en 1827 zijn drie pakhuizen in de straat gesloopt. Op de kadastrale kaart uit 1832 zien we aan de zuidzijde slechts vijf huizen en aan de noordzijde vier, waarvan er drie een achterhuis van een Kaaiwoning zijn.
Markt
Vanwege zijn breedte heet de Markt in het verleden Bree(d)straat. In de Middeleeuwen worden in Veere op verschillende plaatsen markten gehouden. Behalve de gewone markt is er een korenmarkt, een vismarkt en een zuivelmarkt. Op de gewone markt worden veel goederen uit Antwerpen verhandeld die met het marktschip wekelijks worden aangevoerd. Uit een gerechtelijk stuk uit 1556 blijkt dat ook lakenverkopers uit Amiens de markt in Veere bezoeken. Na een klacht van een Veerse lakensnijder worden zij door de magistraat gelast om alleen op woensdag of op de dag dat ieder vrij is op de markt te staan, met hun handel naar Veere te komen. Na de reformatie verplaatst het stadsbestuur de zuivelmarkt naar de Breedstraat en in 1597 gebeurt dat ook met de korenmarkt. Eenmaal per jaar vindt ook de jaarmarkt plaats waar de inwoners producten kunnen kopen die ze normaal in de buurt niet kunnen krijgen, zoals potten, pannen, spiegels en galanterieën. Hierop staan af en toe ook kermisattracties, zoals marionettentheaters en circussen. In 1779 wordt een 17-jarige reuzin getoond en in 1784 een jonge walvis. Soms worden er door rondreizende muzikanten concerten gegeven en kan men er dokters en kwakzalvers raadplegen, zoals tand- en oogartsen en steensnijders.
In 1576 tellen we op de Markt 58 huizen, 29 aan iedere zijde. Bijna alle huizen hebben een naam, waaronder aan de oostzijde De Prince van Orange, De Colve (ook De vergulde Drynckschoen), De Fonteyne, ‘t Casteel van Edinburgh, De Galleye, De Zeewolf, Lübeek (ook De swarte Arent), Het wapen van Schotland, De gouden Leeuw, De drie Koningen, Den gouden Appel, De Goudsbloeme, Den Tuymelaer, ‘t Vleeshuis, Den Dolphijn, Pellicaan, De gouden (groene) Draake en de Pere. Aan de westzijde Dordrecht, Savoyen, Den Engel, De witte Leeuw, De Hooftwagt, De Tijcke, De Sterre, Pillicaen, Brittangie, Het Wapen van Schotland (ook De Hope), Swart Leeuwken, Den gouden Molen, De gouden (roode) Gans, De roode Roose, De witte Swaen, Het roode Hert, De Wolff, Den gouden Rynck (ook De Diamant) en de Meerminne. De waarde van de huizen op de Markt ligt gemiddeld hoger dan in de omringende straten, met als uitschieters in 1576 Den gouden Molen (fl. 1100,–), De Roose (fl. 900,–), De Swaen (fl. 900,–), Het Wapen van Schotland (fl. 1200,–) en het huis van de conservator van de Schotse Natie met het pakhuis aan de Rijkendijk (fl. 1000,–). In Den gouden Molen (nu nr. 13) zetelt van omstreeks 1545 tot 1559 de Admiraliteitsraad en van 1780 tot 1803 is erin een hoedenfabriek gevestigd. De Pellicaan (nr. 19) is van 1775 tot omstreeks 1835 ingericht als koper- en blikslagerswinkel. Prins Maurits laat in 1596 op de Markt een vleeshal (nr. 20) bouwen, waar op de bovenverdieping van 1628 tot 1795 de leden van de rederijkerskamer en de dekens van het schippers- en vissersgilde bijeenkomen. Helaas is dit fraaie monumentale huis in 1864 gesloopt. Aan de oostzijde staat van 1737 tot omstreeks 1810 een paardenboekweitmolen met grutterij (nr. 36). Op dezelfde plaats wordt in 1957 een Groene Kruisgebouw annex gemeentelijk badhuis gebouwd. Sinds 1996 is de huisartsenpraktijk erin gevestigd. Van 1852 tot 1889 is Markt nr. 10 een rooms-katholieke pastorie en nr. 33 van 1870 tot 1989 een hervormde pastorie. De perken zijn aangelegd in 1872. Voor het stadhuis en bij de Oudestraat staan tot in de 19e eeuw stenen stadspompen.
Oudestraat
Zoals de naam al aangeeft is de Oudestraat een oude straat. Omdat de Zeeuwen de letter ‘h’ niet uitspreken, veronderstelde men een paar eeuwen geleden dat de oorspronkelijk naam Houtstraat was. In de Franse Tijd heet de straat dan ook Rue de bois. De straat is aangelegd op een vroegere kreekrug die in de richting van Zanddijk liep. Na het inpolderen van een stuk schor ten oosten van de stad in 1490 wordt de straat verlengd tot aan de nieuwe zeedijk. Het nieuwe stuk krijgt de naam Korte Oudestraat en het oude Lange Oudestraat. Op 9 maart 1542 sluit het stadsbestuur een contract met de cisternenmaker Cornelis de Zoete om tegenover de Grote Kerk een diepe waterput te graven. Rondom de put wordt in 1551 naar een ontwerp van Adriaan Roman een achtkantige overkapping gebouwd. Omdat in de volksmond over ‘de fontein’ wordt gesproken, draagt het in de eerste helft van de 20e eeuw aangelegde pad ernaast de naam Fonteinpad.
In de 17e eeuw staan aan de zuidzijde 39 huizen. Sommige ervan hebben een fraaie naam: Den Palmboom (nu huisnr. 59), De Leerse (nr. 55), De dry Koningen (nr. 53), De Fruytboomen (nr. 51), Vriesland (nr. 43), Luchtenburgh (nr. 39/41), Elysabeth (nr. 37), Den Ekel (nr. 35) en De Craecke (nr. 11). Aan de noordzijde staan 20 huizen waarvan slechts twee een naam hebben: het vierde huis na de Markt heet Den Tempel en het derde komend vanaf de Kapellestraat De Harynckbuysse. Dit laatste huis is tot het eind van de 18e eeuw in gebruik als pastorie van de Schotse Kerk. Naast Den Palmboom staat een bakkerij en bij de cisterne het schaffershuis (stadswerkplaats). De straat wordt op het eind van de 16e eeuw onder meer bewoond door twee wevers, een metselaar, een timmerman, een wagenmaker, een biertransporteur, een appelverkoper, een veerman, twee stuurlieden, twee vleeshouwers en de schaffer (stadsopzichter).
Van 1740 tot omstreeks 1800 staat in de buurt van de Grote Kerk een smederij. In 1774 wordt in de straat een kaarsenfabriek gevestigd. Rond die tijd is het huis Den Eekel in gebruik als herberg met op het uithangbord de naam ‘De drie Leliën’. Van 1821 tot 1829 staat ook de (stads)school van Marinus Polderman in deze straat. Een leegstaand huis tegenover de Kapellestraat wordt in 1838 door het gemeentebestuur ingericht tot katoenweverij voor de firma Salomonson, die dat jaar in Zeeland ook vestigingen opent in Middelburg en Zierikzee. Onder erbarmelijke omstandigheden worden armen en bedeelden uit de stad er tewerkgesteld en de lonen zijn laag. In 1858 geeft de fabriek aan 32 mannen en even zoveel vrouwen werk. Wegens bouwvalligheid van het pand moet het bedrijf in 1861 worden verplaatst naar een pakhuis in de Simon Oomstraat, waarna de sloop van het huis volgde. De Korte Oudestraat telt in 1700 zesentwintig huizen. In 1543 wordt de waag van de Kraanstraat naar het eind aan de zuidzijde van de Korte Oudestraat verplaatst, waardoor dit gedeelte ook wel Balansstraat wordt genoemd. In 1747 gaat de waag over in handen van de markies van Veere. Tijdens de Franse bezetting (1811-1814) is hij gesloopt. Van 1763 tot 1773 staat tegenover de waag een grote glasblazerij die aan circa 40 man werk verschaft. De werknemers wonen op de Vismarkt en de bijbehorende smidse staat in de Nieuwstraat.
Wagenaarstraat
Tot de eerste bewoners van de Wagenaarstraat behoren een aantal wagenaars. Dat zijn voerlieden die zowel mensen als goederen vervoeren. Ze hadden vaak geen al te beste naam en werden dikwijls voorgesteld als ruw, onbeschoft, lawaaierig of drankzuchtig. Met de aanleg van de straat kon pas worden begonnen nadat slot Magdalon op de hoek met de Baljuwstraat in 1346 in handen van de Veerse heer Wolfert III was overgegaan. Hij liet de voorhof slopen, de bomen kappen en de grachten delven, zodat er ruimte kwam om de straat aan te leggen en de stadsmuur af te bouwen. Slot Magdalon is gebouwd in opdracht van Floris IV, die van 1222 – 1234 graaf van Holland en Zeeland was. De naam is waarschijnlijk een verbastering van de naam van zijn vrouw, die Machteld heette. In de 16e eeuw heette het Laterdale naar de heren Van Borsele, heren van Schellach en Lauderdale, die het toen bewoonden. In 1602 is het kasteeltje door brand verwoest.
In 1576 tellen we in de straat 56 huizen, 23 aan de westzijde en 33 aan de oostzijde. De bevolking bestaat dat jaar uit zeelui, vissers en ambachtslieden en bij de kerk wonen een predikant en een schoolmeester. Slechts enkele huizen hebben een naam. Aan de oostzijde van de straat Het nieuwe Speelhuis, Het Princenhof en De drie Haringen en aan de westzijde Het Cromhout, De Nachtegaal, De drie Veelkens, De Coninck David, De Schiltpadde, De Kemel en Het Ossenhooft. Van omstreeks 1585 tot 1812 staat in de Wagenaarstraat brouwerij De Meyboom. Hij is gevestigd in het derde pand aan de westzijde, komend vanaf de Kaai. Het huis ernaast wordt in 1774 verbouwd tot een zwavelstokkenfabriek. Tegenover Laterdale staat van 1587 tot 1648 een oliemolen, bij de Grote Kerk aan de oostzijde van de straat van 1605 tot 1828 de Bank van Lening en een paar huizen verder sinds 1513 de stadsschool. De laatste wordt in 1821 wegens bouwvalligheid verplaatst naar de Oudestraat, waarna het oude schoolgebouw is gesloopt. In 1776 treffen we in de straat twee herbergen: De Prins van Oranje en de Posthoorn. In 1927 laat de gemeente aan de westzijde een slachthuis bouwen, dat in 1943 is omgebouwd tot haringrokerij. De bekende loods en mensenredder Frans Naerebout ziet op 30 augustus 1748 in de Wagenaarstraat het levenslicht, waardoor de straat in het begin van de vorige eeuw ook wel Naereboutstraat wordt genoemd. Op de kadastrale kaart uit 1832 tellen we in de straat twintig huizen, waarvan verschillende als pakhuis worden gebruikt. Zeventig jaar later is dit aantal gehalveerd en pas in de loop van de20e eeuw wordt de straat weer volgebouwd.
Baljuwstraat
In 1576 tellen we in de Baljuwstraat tien huizen, waarvan drie in een bouwvallige staat verkeren, waaronder een ‘kalckhuis’. In 1600 staan er elf woningen die onder meer bewoond worden door een metselaar, een stuurman, twee havenarbeiders, een kuiper, een visser, een viskoper en een zeeman. In 1611 wordt in de straat een pothuisje gebouwd. In de 18e eeuw laat het stadsbestuur in de Baljuwstraat een kleine kazerne bouwen die plaats biedt aan 84 manschappen. Hij bestaat uit 5 benedenkamers en is in 1855 gesloopt. De drie woningwetwoningen aan de zuidzijde dateren uit 1950, het pand op de hoek met de Wagenaarstraat is een voormalige brandweerkazerne uit 1956 en de drie woningen aan de noordzijde zijn gebouwd in 1995.
De Baljuwstraat dankt zijn naam aan drie generaties baljuws die van omstreeks 1470 zo’n honderd jaar lang slot Laterdale op de hoek met de Wagenaarstraat bewonen. Een baljuw is een rechterlijke ambtenaar die in een bepaald rechtsgebied als vertegenwoordiger van de landsheer optreedt. De eerste baljuw op Laterdale is Paulus van Borsele, een bastaardzoon van Hendrik van Borsele, heer van Veere. Hij sticht in 1495 in de Grote Kerk een eigen kapel en laat die versieren met een door Anthonie Jansz. van der Gou geschilderd altaarstuk. Paulus wordt opgevolgd door zijn zoon Hendrik en zijn kleinzoon, die ook Hendrik heet. De laatste Hendrik is Spaansgezind en wijkt in het begin van de tachtigjarige oorlog uit naar Gent, waar hij in 1576 is overleden. Nadat Laterdale in 1602 door brand is verwoest, blijven de puinhopen liggen totdat prins Frederik Hendrik ze in 1645 laat opruimen. Twee jaar later wordt de grond in vijftien percelen opgedeeld, waarop elf huizen worden gebouwd en op de hoek met de Wagenaarstraat brouwerij De witte Lelie. In 1698 wordt de brouwerij uitgebreid met een gortmolen die door paardenkracht wordt aangedreven. Omstreeks 1725 komt er een eind aan het bedrijf. De leegstaande gebouwen blijven nog verschillende jaren staan tot ze na klachten van omwonenden rond 1737 zijn gesloopt. Er worden huizen voor in de plaats gebouwd.
Wijngaardstraat
Op de plaats van de Wijngaardstraat lag vroeger een grote boomgaard (wijngaard) die behoorde bij het slot Magdalon op de hoek van de Wagenaarstraat en de Baljuwstraat. Nadat dit kasteeltje in 1346 in handen van de heer van Veere was overgegaan, begon hij de voorhof te slopen, de bomen te kappen en de grachten te delven. Hierna konden nieuwe straten worden aangelegd zoals de Wijngaardstraat, Wagenaarstraat en Baljuwstraat. In 1600 wonen in de Wijngaardstraat op de kop af honderd personen ouder dan 14 jaar. Een paar bekende namen onder hen zijn de reder Balthasar de Moucheron en de ontdekkingsreiziger Joris van Spilbergen. In dat jaar komen we in de straat zeer uiteenlopende beroepen tegen, waaronder de stadsdoctor, een schoolmeester, een commies, de tafelhouder van de Bank van Lening, twee kapiteins, een stuurman, zes zeelieden, vijf vissers, een tapper, twee kleermakers, een kleermakersknecht, een tuinman, twee glazenmakers, een bakker, een fruitverkoopster, een kruidenier, een schrijnwerker, twee dakdekkers en twee passementswerkers.
In 17e eeuw dragen verschillende huizen een naam, aan de oostzijde Emaus (later omgedoopt in Edinburch), De dry Trappen, Wapen van Den Bosch, ‘t Zeepaart, De vergulde Ruiter, Het Paradijs, Duinkerke, De Belle, Het grote Huis (later De gouden Kop) en ‘t Moriaenshooft en aan de westzijde De Zeeperie, Het Schotse Natiehuis, De Hemelvaart en Brouwershaven. Van 1543 tot 1654 is in het derde huis aan de westzijde komend vanaf de Grote Kerk een zeepziederij gevestigd. In 1613 koopt het stadsbestuur het huis rechts ernaast en staat het af aan de Schotse kooplieden voor het houden van hun bijeenkomsten. De ‘Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden’, uitgegeven door Isaac Tirion in 1753, geeft ervan de volgende beschrijving: ‘Het is een zeer ruim Gebouw met groote Kamers, Vertrekken, Zolders, Kelders, en andere plaatsen, tot dienst en gerief van alle Schotsche Kooplieden.’ In dit Schotse Natiehuis is ook de Schotse Court gevestigd, een rechtbank die zich uitsluitend bezig houdt met zaken die betrekking hebben op de Schotten. In 1763 verkeert het gebouw in zo’n slechte staat dat de magistraat besluit het huis In den Struys op de Kaai aan hen af te staan. Tot de bouw van een nieuw Arm-, gast- en weeshuis in de Warwijksestraat zijn de gealimenteerden van 1587 tot 1594 ondergebracht in twee panden aan de westzijde dichtbij de Kwartierstraat. Van 1586 tot 1605 staat tegenover de zeepziederij de Lombard of Bank van Lening, die toen nog in particuliere handen was.
Op de kadastrale kaart uit 1832 zien we aan de oostzijde nog slechts drie huizen en aan de westzijde tien. In 1930 is dit aantal gedaald tot drie in de hele straat. In 1955 wordt aan de westzijde een rij van vijf woningwetwoningen gebouwd. De christelijke basisschool Valerius dateert van 1961 en is in 2000 vervangen door het huidige gebouw. Het pad van de Pieterstraat tot de muur van de Grote Kerk wordt in de volksmond Vrijerspad genoemd. Ook op het Kerkhof erachter stond bebouwing. In 1588 staan er vier huizen, waarvan drie met drie haardsteden en één met twee. In 1600 wonen er twee zakkendragers, een straatmaker en een arme vrouw die oude kleren en huisraad verkoopt. In 1700 staan er alleen nog een stal met koetshuis en een woonhuis.
Kwartierstraat
In een der rechtsboeken van de stad lezen we hoe op 19 april 1513 een bordeelhouder door burgemeesters en schepenen wordt opgedragen alle vrouwen nog diezelfde dag op straat te zetten en met zijn bedrijf te stoppen. Zou hij toch willen doorgaan ‘soe sal hij gaen wonen int quartier dair de lichte vrouwe geordonneert zijn om te wonen’. Alleen in die straat, die de naam Bordeel- of Kwartierstraat draagt, waren huizen van plezier toegestaan. In 1513 loopt het dus nog goed af, maar als in 1544 Mayken Jans van Bommel in het huis De Mutse op de Kaai, ’int schoonste ende beste van der stadt
wonende, te houden secreet bordeel, sottende ende deckende zoe gehuwde als ongehuwde personen, mannen ende vrouwen’, wordt ze door de schout in hechtenis genomen en overgebracht naar de gevangenis. Burgemeesters en schepenen veroordelen haar vervolgens ‘gevangen te blijven tot sondage toe naestcomende ende alsdan in haere onderhueycke1) voor de processie [te] gaen met een wasse kaersse van een half pondt ende de processie omme geweest hebbende sal de zelve kaersse brengen ende stellen voor ‘t heylege sacrament, ende daer na gebannen den tijt van thien jaeren vuten eylande van Walcheren’. Keert ze voor die tijd terug dan moet de beul voor straf haar linkeroog uitsteken.
Op 23 oktober 1540 brandt in de straat een bordeel tot de grond toe af nadat een prostituee een kaars niet goed had gedoofd. Voor straf wordt ze twee uur aan de kaak gesteld en daarna voor tien jaar uit het eiland Walcheren verbannen. In 1576 staan in de straat vier huizen, waarvan er twee in een vervallen staat verkeren. Slechts in één ervan wordt nog bordeel gehouden. In 1600 is ook dit laatste bordeel verdwenen. Een eeuw later staan er vijf huizen, waarvan er vier bewoond zijn en het andere als pakhuis wordt gebruikt. In 1737 krijgt Isaac Hildernisse van het stadsbestuur toestemming om in zijn pakhuis een oven te plaatsen om dierlijk vet (roet) te smelten. Hiervan worden kaarsen gemaakt. In de 19e eeuw wordt alle bebouwing in de Kwartierstraat gesloopt. Na de Tweede Wereldoorlog is het braakliggende terrein aan de zuidzijde opslagplaats van de firma Poppe, eerst voor sloopauto’s uit de garage op de Markt en later voor het visverwerkingsbedrijf. Na de bouw van een nieuwe rij woningen in 1996 is de straat weer bewoond.
- een hueycke is een kapmantel ↩︎
Simon Oomstraat
In 1472 wordt de stad in tien zogenaamde ‘waken’ verdeeld. De weerbare mannen uit zo’n ‘wake’ moeten bij naderend onheil een deel van de stad verdedigen. De derde ‘wake’ omvat ‘de Smeetstrate, Sinte Pieterstrate ende tnyeuwe straetken dair Symon Oom in woent’. Hieruit blijkt dat de straat kort voor 1472 moet zijn aangelegd. In de straat stond de smederij van Simon Oom. Hij leverde veel smidswerk voor de stad, waaronder in 1474 dat voor het stadhuis op de Markt en in 1493 een nieuwe weegschaal in de waag. Naar hem wordt de straat vernoemd. Aan het begin van de 17e eeuw wordt de Simon Oomstraat voornamelijk bewoond door zeelieden, vissers en havenarbeiders. Aan de zuidzijde tellen we dan elf huizen. Hiervan zijn er in 1809 nog acht over, waaronder Het Wapen van Schotland, De roode Leeuw en Het Packhuys. Alle acht zijn dan als pakhuis in gebruik. Tussen 1817 en 1832 worden er zeven van afgebroken. Het resterende pakhuis is in opdracht van de Schotse koopman Jan Mol gebouwd kort na de aanleg van de straat. Het is een van de eerste stenen pakhuizen in de stad. Tot halverwege de 16e eeuw worden er Schotse producten in opgeslagen, zoals lood, zalm, wol en schapenvellen en daarna grondstoffen en zeep van de zeepziederij in de Kapellestraat. Later is het eigendom van families die in het huis Groot Zeelandia in de Kapellestraat wonen en het door hun achtertuin kunnen bereiken. De lege erven ernaast worden in 1847 door een Veerse notaris erbij gekocht. Van 1861 tot 1869 is de katoenweverij van de firma Salomonson in het pakhuis gevestigd nadat ze een bouwvallig pand in de Oudestraat had moeten verlaten. Deze firma had in het land verschillende vestigingen en minder bedeelden en invalide werknemers werden er tewerkgesteld, meestal door het armbestuur daartoe verplicht. In de vestiging in de Simon Oomstraat waren zo’n vijfenzestig werknemers in dienst, die vaak onder erbarmelijke omstandigheden hun werk moesten verrichten. Het pakhuis is in 1933 verbouwd tot woonhuis. Aan de noordzijde van de straat stonden tien huizen die in de loop van de 18e eeuw werden aangekocht door Kaaibewoners om er een achterhuis van te maken. In 1832 rest hiervan alleen nog het achterhuis van Florentia.
Pieterstraat
In de lijst met ‘waken’ uit 1472 komt de Sint-Pieterstraat al voor. De herkomst van de naam is onduidelijk. Mogelijk dat in de Middeleeuwen in deze straat een huis met de naam St.-Pieter heeft gestaan. Uit de rentmeestersrekening van 1492 blijkt dat men dat jaar druk bezig is geweest de straat een stuk op te hogen, een nieuwe goot aan te leggen en hem opnieuw te bestraten. Veel problemen ondervond men daarbij door de hevige regenval, waardoor het zand regelmatig wegspoelde. Als na de hervorming de stad wordt gezuiverd van alle rooms-katholieke elementen verkort men de naam tot Pieterstraat.
In de 17e eeuw staan er zeventien huizen, waarvan vier een naam hebben: De Passer, De goude Schave, Het Cromhout en Den Struys. De huizen zijn eenvoudig en hebben voor het merendeel twee stookplaatsen. In 1600 bestaat de beroepsbevolking uit twee zakkendragers, twee kuipers, twee zeelieden, vijf vissers, een passementwerker, een metselaar, een schilder, een biertransporteur en één van de bewoners is als gevangene als roeier geplaatst op de galeien. In 1700 tellen we in de straat 15 huizen, waarvan er een getrokken is bij het huis De Belle in de Wijngaardstraat. In 1719 krijgt Huibregt Bouxens van het stadsbestuur vergunning om in zijn pakhuis een distilleerketel te plaatsen waarmee hij brandewijn kan stoken. Uit een controle in 1731 blijkt dat er in het voorgedeelte van het pakhuis drie grote vaten van 88 stopen (± 175 liter) liggen, waarvan twee gevuld met brandewijn en het andere met jenever. In 1783 verplaatst hij de distilleerderij naar de tuin van zijn huis Den Rooster in de Kapellestraat. Op de kadastrale kaart uit 1832 zien we aan de zuidzijde geen huizen meer en aan de noordzijde slechts drie. Zeventig jaar later staat er nog maar één. Pas rond 1928 wordt aan de zuidzijde van de straat weer een huis met schuur en varkenshok gebouwd.
Oliemolenstraat
In de Middeleeuwen heet de Oliemolenstraat Zuivelmarkt en brengen boeren uit de omgeving hun zuivelproducten hier aan de man. In 1539 komen er zelfs vrouwen uit Holland en andere lieden van ‘buten’ naar Veere om hun boter, kaas, kippen en eieren te verkopen. Omdat zij ermee voor het tolhuis gaan staan, worden ze door de magistraat gelast naar de Zuivelmarkt te gaan of naar de Markt aan de westzijde na de Kerkstraat. Na de hervorming wordt de zuivelmarkt verplaatst naar de Markt en heet de straat Oude Zuivelmarkt. In 1576 staan er aan de noordzijde negen huizen en aan de zuidzijde vijf. In 1588 woont in het eerste huis aan de noordzijde op de hoek met de Kapellestraat de chirurgijn Maximiliaan Bouwman. Het huis draagt de naam Den gouden Ancker. Verder wonen aan die zijde een droogscheerder, een kuiper, een olieslager en een visser, en aan de zuidzijde een kapitein en een kleermaker. De huizen zijn vrij eenvoudig en het aantal stookplaatsen varieert tussen één en drie. Een van de huizen aan de zuidzijde draagt in de 17e eeuw de naam Den Koestal.
In 1576 vestigt Adriaen Matthijssen in het tweede huis aan de zuidzijde, komend uit de Kapellestraat, een oliemolen. Hierin wordt uit zaden, zoals lijnzaad, koolzaad, raapzaad en hennepzaad, olie geperst of geslagen. Deze plantaardige oliën worden gebruikt voor consumptie, verlichting en als grondstof voor de zeepziederij en verfbereiding. Als in 1628 de vraag naar olie een recordhoogte bereikt, bouwt hij er nog een tweede naast. Beide gaan in 1645 over in Schotse handen. Negen jaar later worden ze ontmanteld en komen er woonhuizen voor in de plaats. Naar de aanwezigheid van deze oliemolens krijgt de straat de naam Oliemolenstraat. In 1661 treffen we in de straat een herberg aan met de naam De vier Heemskinderen. Van 1814 tot de sloop in 1848 is een huis op de hoek met de Kapellestraat ingericht als bakkerij. In 1832 staan aan de noordzijde nog slechts vier huizen en aan de zuidzijde drie. In de loop van de 19e eeuw zijn deze gesloopt en pas in 1899 wordt voor de Arnemuidse vissers de rij huizen gebouwd die er nu staat. Rond 1850 komen we soms ook de naam (H)oolemansstraatje tegen, waarschijnlijk een verbastering van het woord oliemanstraatje. De verbinding tussen de Oliemolenstraat en de Kerkstraat wordt sinds het begin van de 19e eeuw Goese Koornmarkt genoemd. De brandgang tegenover de Oude Zuivelmarkt loopt van de Kerkstraat naar de Oudestraat en heeft geen naam. In 1576 staan er tien huisjes, waarvan er één in vervallen staat verkeert. Ze hebben slechts één stookplaats. Twaalf jaar later is het aantal verminderd tot zes die worden bewoond door een droogscheerder, een stuurman, een schipper en een visser. In 1600 is alle bebouwing verdwenen.
Kraanstraat en Rijkendijk
De Kraanstraat is aangelegd rond 1490. Niet lang daarna brengt men de waag uit het huis Fortuna aan de Kaai over naar het laatste huis aan de oostzijde op de hoek met de Kouse en krijgt de straat de naam Balansstraat. In 1493 klagen de kooplieden dat het uitslaan van de oude balans zeer traag is, waarop smid Simon Oom een nieuwe maakt. In 1543 verhuist de waag naar een pand in de Korte Oudestraat, waarna de naam Balansstraat verdwijnt. De straat gaat voortaan Kraanstraat heten naar de in 1467 nieuw gebouwde kraan die tot 1857 tegenover deze straat aan de Bierkaai staat.
In 1588 staan in de Kraanstraat en aan de Rijkendijk samen 33 huizen, 12 aan de westzijde en 21 aan de oostzijde. Dat jaar wonen er drie vleeshouwers, twee leerlooiers, vier vissers, een timmerman, een kompasmaker en een mandenmaker. In de Kraanstraat hebben in de 18e eeuw drie huizen naast elkaar een naam: De Passer (nu De Pinksterblomme), Oosteynde en De Zeemeeuwe (de laatste twee getrokken bij het huis De Keyzer op de Kaai). De naam Rijkendijk is niet gegeven omdat er rijke lieden woonden, maar het is de naam voor een bepaald soort buitendijk. Aan deze dijk lagen enige steigers, waaronder de biersteiger waar de bierschepen uit Delft, Gouda, Rotterdam en Mechelen werden gelost.
In 1493 is een begin gemaakt met het aanleggen en bestraten van de Rijkendijk, waarvoor twee kleine huisjes door de stad werden aangekocht en gesloopt. In 1588 verbouwde Carel Cabbeliau zijn pakhuis aan de Rijkendijk tot een oliemolen. Hij woonde zelf in het huis De Pelicaan op de Markt en de oliemolen stond waarschijnlijk in zijn tuin. In 1629 is de molen nog volop in bedrijf, maar het jaar erna wordt in een acte gesproken over ‘den ouden olymolen’, waaruit we kunnen afleiden dat de molen toen buiten werking was. Kort daarna is hij gesloopt. Naar de oliemolen wordt de straat rond die tijd ook wel Oliemolenstraat genoemd, wat tot verwarring kan leiden, omdat er elders in de stad nog een straat is met die naam. Na de sloop van het laatste huis in 1824 is alle bebouwing aan de Rijkendijk verdwenen. In 1894 richt de firma Melchers, Doudelet & Co achter het huis De Goutsblomme op de Markt waar Melchers woont, een kunstglasfabriek op. In het atelier worden gebrandschilderde glas-in-lood ramen gefabriceerd. In 1896 gaat het bedrijf over in handen van Albert August Plasschaert en Leendert de Nood. De fabriek bestaat maar kort, want in 1899 wordt ze al weer opgeheven.
Vuilstraat en Varkenskerkhof
De Vuilstraat werd in het verleden ook wel Nauwstraat genoemd en de namen gebruikte men door elkaar. Beide namen laten zich gemakkelijk verklaren. In 1576 staan er twaalf eenvoudige arbeiderswoninkjes, zes aan de noordzijde en zes aan de zuidzijde. Geen ervan had een naam. In 1588 komen we in de straat de volgende beroepen tegen: een kleermaker, een kruidenier, een vleeshouwer, een leerlooier en een schoenmaker.
Op de kadastrale kaart uit 1832 zien we nog slechts vier huizen, drie aan de noordzijde en één aan de zuidzijde. Op de hoek met de Kraanstraat ligt het Varkenskerkhof. De plaats is duidelijk te herkennen aan de tuin die er nu ligt. Waarschijnlijk werd hier vroeger het slachtafval uit het nabij gelegen vleeshuis begraven. Via een poortje in de Vuilstraat was het gemakkelijk bereikbaar. Op het eind van de 18e eeuw staat op het Varkenskerkhof een bakkerij. Later wordt die veranderd in een pakhuis en is in 1824 gesloopt. Mogelijk door de aanwezigheid van het erachter gelegen Varkenskerkhof wordt in de vorige eeuw de Vuilstraat in de volksmond Keustraat genoemd
Nieuwstraat en Sandenburghstraat
De Nieuwstraat, Zandijkstraat, Vismarkt en Korenmarkt hebben met de Rijkendijk en Kraanstraat gemeen dat ze jonger zijn dan de straten in het centrum van de stad. Ze zijn aangelegd in het laatste decennium van de zestiende eeuw toen een stuk schor ten oosten van de stad werd ingedijkt omdat Veere uit zijn voegen barstte en er meer ruimte nodig was voor de bouw van nieuwe huizen. De oorspronkelijke bebouwing ligt ongeveer anderhalve meter lager dan de huidige bestrating. Waarschijnlijk hadden de eerste huizen veel wateroverlast, waardoor verhoging noodzakelijk was.
In de Nieuwstraat, die van de Korenmarkt naar de Oudestraat liep, tellen we in 1576 vierentwintig huizen, vijftien aan de oostzijde en negen aan de westzijde. Alle huizen zijn betrekkelijk klein en de beroepsbevolking bestaat uit een vleeshouwer, een botvanger, een veerman, een kapitein, twee viskopers, een trommelslager en een naaier. In 1747 wordt in de straat een grote kazerne gebouwd. Hiervoor moeten zeven woningen worden afgebroken. De kazerne bestaat zowel boven als beneden uit elf kamers en biedt plaats aan 140 manschappen. De bouw ervan was noodzakelijk omdat de Fransen dat jaar de zuidelijke provincies binnenvielen en Zeeland in de frontlinie lag. De kazerne is na opheffing van het garnizoen in 1866 gesloopt. In 1776 staat in de straat een herberg met de naam Het wapen van Vere.
Op de kadastrale kaart uit 1832 zien we in de Nieuwstraat geen bebouwing meer. De Sandenburghstraat heette vroeger Zandijkstraat. Zoals de naam al aangeeft is de straat aangelegd op een dijk van zand. De naam Sandenburghstraat werd omstreeks 1970 gegeven naar kasteel Sandenburgh, ook geschreven als Zandenburg, dat even buiten Veere aan de Gapingseweg stond. Het is halverwege de 13e eeuw in opdracht van Hendrik van Borsele gebouwd en was eeuwenlang de residentie van de heren van Veere. Na het overlijden van de laatste heer in 1558 raakte het in verval en de laatste resten ervan zijn in 1812 door de Fransen gesloopt. In 1588 staan in de Zandijkstraat negentien huizen, waarvan twee een achterhuis van een Kaaiwoning zijn. De straat werd voornamelijk bewoond door vissers. In 1832 zijn alle woonhuizen verdwenen en staan er aan iedere zijde twee stallen.
Vismarkt
De Vismarkt liep van de Campveerse Toren naar de Oudestraat en was alleen aan de westzijde bebouwd. Aan de oostzijde stond de zeemuur met de Nelistoren en Kijckuyt. Tegen deze muur liet het stadsbestuur in 1673 een aarden wal leggen om de stad nog beter tegen een vijandelijke aanval vanuit zee te kunnen beschermen. Als fundament gebruikte men hiervoor paardenmest, waarover een laag aarde werd aangebracht. Het pad over de wal heet Torenwal naar de Campveerse Toren, de Nelistoren en de Montfoortse toren, die hieraan hebben gestaan. Waar zich nu de rechtervleugel van de
Campveerse Toren bevindt werd in een overdekte hal tot 1709 vismarkt gehouden. Uit een ordonnantie van 1553 blijkt dat er twee overdekte banken waren en de andere kooplieden met hun vis buiten moesten staan. Behalve bakvis werden ook paling, karpers en mosselen verhandeld en de kerk kreeg een deel van de opbrengsten.
In 1576 tellen we op de Vismarkt 29 huizen. Daarnaast bevinden zich in de galerij aan de Campveerse Toren nog een aantal winkeltjes. In 1588 mag een inwoner van het stadsbestuur in een ervan een distilleerketel plaatsen om brandewijn te stoken. Verschillende huizen aan de Vismarkt hebben dat jaar een naam: Waterland, Het Paradijs, De Trouwe, Den gouden Leeuw, De dry Bootshaecken, Den Regenboghe en St.-Joris. Op de Vismarkt wonen in 1588 vier bakkers, een viskoper, een mandenmaker, drie vissers, een ketelsmid, een cipier, een leerlooier en een bootsgezel. Een bijzondere naam die we dat jaar onder de bewoners tegenkomen is ‘Heyndrick Joorissen geseit Coninck van de Ratten’. Johannes Blommert krijgt in 1695 van het stadsbestuur toestemming om een stenen achtkantige molen te bouwen op de restanten van de Nelistoren. Tot 1737 is hij in gebruik als boekweitmolen en daarna als gort- of pelmolen. In 1751 verandert de eigenaar hem in een snuifmolen waarmee snuiftabak wordt gemalen. In 1763 is de vraag naar tabak sterk gedaald en komt de molen tot stilstand. Vier jaar later is hij gesloopt.
In 1700 staan op de Vismarkt 23 huizen en zijn er een paar nieuwe huisnamen bijgekomen: Het Veerschip, De Fuycke, de Konink van Vrankrijck en Het Compas. Voor de vestiging van een glasfabriek in de Korte Oudestraat koopt de stad in 1763 nagenoeg alle huizen op de Vismarkt op. Ze moeten dienen tot huisvesting van de werknemers. In 1770 richt notaris Johan Swerius Halffman een chocoladefabriek op in zijn pakhuis aan de Vismarkt. Niet bekend is wanneer er een eind aan dit bedrijf is gekomen. Op de kadastrale kaart uit 1832 zien we geen bebouwing meer en wordt de straat niet meer aangegeven.
Korenmarkt, Kouse en Oranjeplein
De Korenmarkt bevond zich tussen de Vismarkt en het Nauwstraatje, dus aan de noordzijde van het tegenwoordige Oranjeplein. Tot 1597 werd hier wekelijks korenmarkt gehouden, waarna hij is verplaatst naar de Markt. Uit een gerechtelijk stuk uit 1595 blijkt dat het de handelaren verboden was vóór 11 uur ‘s morgens op de korenmarkt hun granen aan de man te brengen. In 1588 tellen we in de straat veertien huizen, acht aan de noordzijde en zes aan de zuidzijde, waarvan alleen het huis Den Regenboge aan de noordzijde een naam heeft. Later komen we ook de naam Het rad van Avonture tegen. Onder de beroepsbevolking bevinden zich in 1576 een naaister, een tollenaar, een lepelmaker en de waagmeester.
In 1700 staan er dertien huizen waarvan er één behoort bij een huis op de Vismarkt. Omdat er geen graan meer wordt verhandeld heet de straat dan Oude Korenmarkt. Op de kadastrale kaart uit 1832 staat de straat niet meer aangegeven. Volgens een boedelbeschrijving in het archief van de weeskamer uit 1587 lag de Kouse ten zuiden van het erf aan de Kraanstraat waarop vroeger de waag had gestaan. Het verdwenen straatje in de vorm van een kous liep met een flauwe bocht van het begin van de Rijkendijk naar de Korenmarkt. In de belastingkohieren van de stad komen we de naam niet tegen en de huizen zullen waarschijnlijk bij de Korenmarkt gerekend zijn. Ook dit straatje bestaat in 1832 niet meer. Het Oranjeplein is aangelegd kort nadat het sportveld in 1959 is verplaatst naar de Veerseweg. De naam herinnert aan de band die Veere met het Oranjehuis heeft. Deze bestaat al sinds 1581 toen Willem van Oranje de markizaatsteden Veere en Vlissingen op een veiling in Den Haag had gekocht.
Groenevelt
‘t Groenevelt is een verdwenen straat aan de zuidoostzijde van de stad, vermoedelijk daterend van omstreeks 1480. De oudste vermelding ervan treffen we aan in de burgemeestersrekening van 1483 als een smid twee sleutels heeft geleverd voor een toren die daar stond. In 1576 staan er op ‘t Groenevelt vijftien eenvoudige huisjes, waarvan er vier in een bouwvallige staat verkeren. Het is een armoedige buurt met aan de zuidzijde de gevangenis. Deze is ondergebracht in de Montfoortse toren met aangrenzende galerij. De toren is in 1503 in opdracht van de tweede man van Anna van Borsele, Lodewijk van Montfoort, gebouwd naar een ontwerp van Anthonis I Keldermans. De gevangenis doet dienst tot 1811 en is negen jaar later gesloopt. Op een tekening uit de achttiende eeuw zien we dat zich in de galerij een viertal gevangenenkamers bevinden. Verder zijn er een krijgsraadkamer, twee kamers voor de provoost en een portaal. In het rondeel bevinden zich ook cellen en daar is ook de ‘donkere put’ waarin mensen op water en brood worden gezet. In de elf bogen onder de galerij wonen arme lieden, die daar voor niets een onderkomen hebben. Onder de bewoners van de straat treffen we in 1588 fraaie namen, zoals ‘het meysken mette lamme hand’ en ‘Heyndrik Janssen, geseyt de dollen backer’. Beroepen die rond die tijd op ‘t Groenevelt voorkomen zijn soldaat, bootsgezel, metselaar en visser. Ook staat er een teerstoof waar uit hout of kolen teer wordt bereid. De teer dient om touwen mee te smeren die vervaardigd zijn in de naastgelegen lijnbaan. Deze heet Romeinenbaan en is in 1589 opgericht. Hij is in bedrijf tot 1725 en blijft daarna nog enkele jaren ongebruikt liggen. In 1700 staan er op ‘t Groenevelt twaalf huizen waaronder een spinhuis. Op de kadasterkaart van 1832 zien we geen bebouwing meer en de laatste resten van de straat zijn bij de aanleg van het Kanaal door Walcheren in 1869 verdwenen. Bij ‘t Groenevelt lag het Duivelsgat, een gevaarlijke plaats waar de zee nogal eens een gat in de zeewering sloeg. Uit een post in de burgemeestersrekening van 1501 weten we dat in de Middeleeuwen achter het huis van de baljuw ook een straat met de naam Groenevelt lag. Op 4 december wordt Jan de straatmaker betaald omdat hij vier dagen gewerkt heeft om de bestrating te repareren ‘int Papestraetken ende achter mijne heeren den bailiu upt oude groenevelt’. De baljuw woonde destijds in slot Laterdale op de hoek van de Wagenaarstraat en de Baljuwstraat. Het straatje moet dus gelopen hebben achter de Wagenaarstraat in de richting van de pasgebouwde Grote kerk.
Kaai
De Kaai is de oudste straat in Veere en al in de 13e eeuw stonden er houten visserswoninkjes en een kapel. Naar gelang de producten die werden aangevoerd, werd hij onderverdeeld in Viskaai (van de Campveerse Toren tot de kraan), Bierkaai (tegenover de Kraanstraat), Schotse Kaai (van de Markt tot het huis Den Oliphant, nu RABO-bank) en Turf- of Houtkaai (van de Kapellestraat tot de Wijngaardstraat). De Bierkaai is aangelegd in 1539 en de Viskaai in 1552. Aan de Houtkaai bevonden zich enige houttuinen waar het aangevoerde hout werd opgeslagen. Rond 1490 wordt de Kaai aan de oostzijde met circa honderd meter verlengd, waardoor de toren aan het zuiderhoofd moet worden verplaatst. Al in 1505 wordt hij vervangen door de door Anthonis I Keldermans ontworpen Campveerse Toren.
Op het eind van de Kaai ligt van 1608 tot omstreeks 1805 een kleine scheepswerf met de naam Coppe Romboutwerf. Ertegenover wonen enige smeden en scheepstimmerlieden. De in de haven aangevoerde goederen worden gelost met een kraan, waarvan het eerste exemplaar waarschijnlijk al in de veertiende eeuw is gebouwd. Waar nu het huis Fortuna (nr. 31) staat wordt de eerste waag gebouwd. Rond 1490 verhuist hij naar de Kraanstraat. De invoerrechten moeten worden betaald in het accijnshuisje, dat van 1594 tot 1830 tegenover de Markt staat. Het Arbeydershuysken (nr. 63) is de verzamelplaats van de zakkendragers van het Sint-Jansgilde. Zij lossen de schepen en zorgen voor het transport van de goederen naar de pakhuizen. In 1699 laat het stadsbestuur een omheind perk tegenover de Kapellestraat inrichten tot visafslag. Tegenover de woningen tussen de Kraanstraat en de Markt bouwt men in het derde kwart van de 16e eeuw een rij van acht huizen die we de oostdubbele huizen noemen en op het eind van de Kaai verrijzen de westdubbele huizen. De oostdubbele huizen zijn gesloopt in 1826/’27 en het laatste huis van de westdubbele huizen in 1912.
Tot de duurste huizen op de Kaai behoren in 1576 De Herpe, Oostenrijck, Christoffel (nu Bordeaux Oxhooft), Den Struys, St.-Pieter, De Rave en ‘t Roode Cruys en in de oostdubbele huizen De Wildeman, De Valcke en Danswijck. Ze worden getaxeerd op fl. 1000,– en De Rave en St.-Pieter op fl. 1100,– . In 1776 tellen we in Veere achttien herbergen, waarvan negen op de Kaai. In 1795 wordt het huis op de hoek met de Markt ingericht tot rooms-katholieke kerk. Nadat in 1911 het dak eraf is gewaaid, laat het kerkbestuur de huidige kapel bouwen. Tot omstreeks 1963 wordt er wekelijks de mis in opgedragen. De fraaie patriciershuizen De Rave, Den Hollantsen Tuyn en St.-Pieter zijn in 1905 gesloopt voor de bouw van een gereformeerde kerk met pastorie. Na het vertrek van de vissers in 1961 wordt de haven ingericht tot jachthaven
Oudewacht
De naam Oudewacht herinnert aan het wachthuis voor soldaten (nu huisnr. 2) dat sinds het begin van de 19e eeuw in dit straatje stond. De straat kreeg zijn naam nadat de Zandijksepoort die er stond in 1869 was gesloopt. De eerste Zandijksepoort is gebouwd in de 14e eeuw en de straat lag toen buiten de stadsmuur. Pas nadat rond 1580 het Zandijksebolwerk was aangelegd, kwam hij binnen de stadswallen te liggen. In 1584 werd met steen van het vervallen kasteel Zandenburg een nieuwe poort gebouwd. De torens van de oude poort bleven staan tot in de 19e eeuw en dienden tot huisvesting van arme lieden. In 1652 is de poort gerestaureerd en versierd met de wapenschilden van de provincie, de markies en de stad. Na het dempen van de gracht trok men de Veerseweg door naar de Oudestraat en werd deze eens zo belangrijke toegang tot de stad een doodlopend straatje. Door de poort bereikte je de stadsgracht waarover een lange stenen brug van zes bogen en een houten ophaalbrug lag. Op het hameigebint was het wapen van de stad aangebracht. In 1615 en ook in 1703 is de brug vernieuwd. In 1776 staat bij de poort een herberg met de naam De Dordsche Maagd. Op de hoek met de Wagenaarstraat wordt in 1914 café De eerste Aanleg gebouwd, dat later is veranderd in een winkel.
Warwijksestraat en Oranjestraatje
In 1439 schonk Philips de Goede driehonderd gemeten grond van Zanddijk aan Veere om de stad uit te kunnen breiden en een grote scheepstimmerwerf te kunnen vestigen. De Veerse heer Hendrik van Borsele had namelijk het jaar ervoor van dezelfde graaf het bevel gekregen over een Zeeuwse kaapvaart tegen de Wendische steden, met Veere als vlootbasis. De werf kwam te liggen op het terrein waar nu de woningen staan met
huisnummer 8. De rest van de straat werd volgebouwd met werkplaatsen en huizen voor de smeden, houtzagers, lijndraaiers en zeilmakers die tot dienst van de werf stonden. In 1560 wordt de werf verplaatst naar een terrein aan de noordzijde van de stad en verdwijnt uit de straat. Als de Engelse graaf van Warwick rond 1470 de zee als piraat onveilig maakt, laat het stadsbestuur op het eind van de straat een poort bouwen. Deze wordt naar hem Warwijksepoort genoemd en later krijgt ook de straat zijn naam. De poort is in 1594 gesloopt. Bekijken we de straat in 1576, dan staan er zeventien huizen, zeven aan de noordzijde en tien aan de zuidzijde, waarvan slechts één een naam heeft. Dat is De Closbane, genoemd naar het ‘clootspel’, eenbalspel dat men vroeger graag speelde. Het huis staat aan het begin van de straat en is ingericht als taanhuis. Hierin worden visnetten en zeilen in taan (een verfstof van eikenschors) gekookt om ze duurzamer te maken.
In 1576 bestaat de beroepsbevolking uit twee scheepstimmerlieden, een molenaar, twee smeden, een houtzager, een bierwerker en een schuitsteker. Bij het inrichten van de vestingwerken naar het gebastioneerd stelsel in het laatste kwart van de 16e eeuw wordt de straat verlengd, waardoor een nieuwe poort moet worden gebouwd. Op de vrijgekomen ruimte laat het armbestuur in 1594 met steen van de gesloopte poort aan de zuidzijde een nieuw Arm-, gast- en weeshuis bouwen. Het is tot 1819 in gebruik en wordt nog hetzelfde jaar gesloopt.
In 1600 staan in de straat 20 huizen, waarvan verschillende een naam hebben. Aan de noordzijde zijn dat Den Bruynvis, De Smitse, Den Appelboom (nr. 4, anno 1595), De Caprave (nr. 6, anno 1595), de herberg Middelburch, later omgedoopt in Den Soeten Inval en daarna in Botjeszee, (nr. 8a, anno 1593), Mappele, later omgedoopt in Vere (nr. 8b), Nieuwe Sluys (nr. 12, anno 1593), De Speelwagen (open erf naast nr. 14, anno 1595) en aan de zuidzijde: Crommenhoucke (nr. 19, later ‘t Wapen van Mechelen, anno 1597), Blanckenberghe (nr. 13), ‘t Wapen van Franckrijck (nr. 11) en De duysent Vreesen.
Rond 1800 worden de kleine woninkjes aan de zuidzijde voornamelijk bewoond door vissers. Verder treffen we dat jaar in de straat twee bakkers, een koopman, een timmerman, een molenaar, een smid en een wagenmaker. Bij het pad naar de molen staat van 1759 tot 1827 een haringrokerij met ernaast een kleine kazerne. De kazerne is gesloopt in 1876 en de Warwijksepoort in 1867. Het Oranjestraatje naast de smederij vormde vroeger de verbinding tussen de Warwijksestraat en de Mijnsherenstraat. Na afbraak van de huizen in de Mijnsherenstraat liep het straatje naar het land dat naar de eigenaardige indeling in percelen ‘de Blokken’ werd genoemd. Het pad naar de molen heet Molenwal en de verbinding tussen de Kaai en het Bastion ‘t Dijkje.
Mijnsherenstraat
De Mijnsherenstraat is in 1957 nieuw aangelegd nadat de Warwijksestraat te smal geworden was voor het steeds drukker wordende verkeer in de richting Vrouwenpolder en Gapinge. De straat is genoemd naar een eerdere straat die hier lag. Via deze straat bereikte je de Mijnsherenpoort en het daarachter gelegen pad naar kasteel Zandenburg van de heren van Veere. Na het overlijden van de laatste heer in 1558 raakt het kasteel in verval en werd de poort nagenoeg niet meer gebruikt. Tijdens het inrichten van de vestingwerken naar het gebastioneerd stelstel op het eind van de 16e eeuw is hij gesloopt. Een fraaie afbeelding ervan zien we op het panorama van Walcheren uit 1550, getekend door Anton van den Wijngaerde. De Mijnsherenstraat werd door een watergang gescheiden van de Warwijksestraat. Bij de haven eindigde die bij een suatiesluis waardoor het overtollige polderwater kon worden afgevoerd. Tijdens de fortificatiewerken, die in 1584 een aanvang namen, is een deel van de watergang gedempt en de sluis verplaatst naar de Molenwal.
In 1576 tellen we in de Mijnsherenstraat 25 huizen, 12 aan de zuidzijde en 13 aan de noordzijde. Alleen De witte Valcke aan het begin van de straat en De gulden Plouch drie huizen verder hebben een naam. In 1588 bestaat de beroepsbevolking uit een wagenmaker, een dakdekker, een schuitsteker, twee metselaars, een visser, een smid, een omroeper en een leerlooier. In 1772 krijgt een bewoner vergunning om sterke dranken te tappen en hij noemt zijn kroeg ‘De Oranjeboom’. De laatste vermelding ervan is in 1796. Op de kadastrale kaart uit 1832 zien we in de straat alleen nog een kazerne die gebouwd is in 1747. Hij staat aan de zuidzijde en telt zowel boven als beneden negen vertrekken en biedt plaats aan 192 man. Na opheffing van het garnizoen in 1866 blijft hij nog enige jaren staan en wordt vervolgens gebruikt voor de opvang van cholerapatiënten en daarna tot huisvesting van een deel van de kanaalarbeiders die het Kanaal door Walcheren graven en het sluizencomplex aanleggen. Kort daarna is hij gesloopt.
Bastion
De naam Bastion dateert van 1969 toen de straat naar een onderdeel van de vestingwerken werd genoemd. De oude naam is Noordzijde Haven. Het stuk tussen de kleine en de grote brug heette Korte Noordzijde (Haven) en dat van de grote brug tot het noorderhoofd Lange Noordzijde (Haven). Aan de noordwestzijde van de stad stond al sinds halverwege de 13e eeuw een watermolen, die tot 1595 in gebruik is geweest. Aan de Lange Noordzijde stonden in de Middeleeuwen zoutketen. Hierin werd lokaal gewonnen zel uit darink en het geïmporteerde grove zeezout uit Frankrijk, Portugal en
Spanje geraffineerd tot fijn zout. Omstreeks 1590 zijn ze gesloopt, waarna de straat werd volgebouwd met huizen. In 1510 legde een grote brand aan de noordzijde meer dan 20 huizen in de as en enkele jaren daarvoor waren er al enige door storm en overstroming verwoest. Tegenover de toren aan het zuiderhoofd laat het stadsbestuur in 1491 de Kruittoren bouwen. Als gevolg van een grondbraak stort hij in februari 1630 in zee. In 1565 wordt in opdracht van Filips II het door de Italiaanse bouwmeester Donato di Boni Pellicuoli ontworpen arsenaal gebouwd. Het monumentale complex is in 1885 gesloopt. Tijdens het inrichten van de vestingwerken naar het gebastioneerd stelsel laat prins Maurits in 1588 een standerdmolen van een pier ten noorden van de stad verplaatsen naar het nieuw aangelegde Molenbastion. Het stadsbestuur vervangt hem in 1736 door een stenen grondzeiler. Deze verbrandt in 1907 en twee jaar later bouwt molenmaker A. de Troye uit Middelburg de huidige stellingmolen De Koe. De scheepswerf uit de Warwijksestraat verhuist in 1560 naar een terrein aan de noordzijde en krijgt de naam ‘De grote Scheepstimmerwerf’. Omdat er ook schepen voor de admiraliteit worden gebouwd en opgekalefaterd, komen we ook de naam ‘Admiraliteitswerf’ tegen. In 1662 wordt op de werf het admiraalschip ‘Zeelandia’ gebouwd en in 1789 ‘s lands fregat van oorlog ‘De Indiana’. Het laatste schip dat van stapel loopt is ‘s lands fregat van oorlog ‘Minerva’, groot twintig stukken, in 1789.
Tot 1795 staat de werf tot dienst van het land. Een eind aan het bedrijf komt in 1811 als de Franse troepen Veere bezetten. In de 17e eeuw hebben enkele huizen aan de noordzijde een naam: Zandijck, Den Prince van Orangien, De Pyncke, De Sterre, De Hoope, De Zoutkeete, De zeventhien Provintien, Abraham, Isaack en Jacob. In 1600 staan er drie brouwerijen: De witte Lelie (1589 – circa 1700) met ernaast De Sleutel (1594 – circa 1700) en de brouwerij van Jan Jacobssen (1585-1602). Na sluiting doet De Sleutel nog tot 1783 dienst als pakhuis voor brouwerij De Meyboom in de Wagenaarstraat. Ondanks hevige protesten van enige Kaaibewoners, waaronder Adriaen Valerius, wordt in 1614 dichtbij het noorderhoofd een huis verbouwd tot zeepziederij. Het goedlopende bedrijf draagt de naam Het Klaverblad en tot 1810 is er zeep gefabriceerd. In het huis Amsterdam, dat rond 1590 is gebouwd, bevond zich een kaatsspel. Aan de Korte Noordzijde staan in 1776 twee herbergen, de ene in het Mouwerhuys en de andere dichtbij de werf. Veel huizen zijn in het begin van de 19e eeuw gesloopt en op de kadastrale kaart uit 1832 zien we aan de noordzijde nog slechts twee woonhuizen, twee pakhuizen en een wachthuis. Van 1871 tot 1903 ligt tegenover de Markt de scheepswerf van Leendert van der Staal, waarvan het huis d’Ouwe Werf het laatste restant is. Tegen de wal achter de Lange Noordzijde liep het Oranjebolwerk. In de 17e eeuw stonden er negen huizen. De bewoners waren voornamelijk vissers en havenarbeiders. Bij het Oranjebolwerk lag een steeg die geen naam had en werd aangeduid als het Slop. Het schelpenpad achter de Warwijksestraat noemde men vroeger De nieuwe Kaai.
Weverstraat
De laatste straat die nog vermeld dient te worden is de uit het straatbeeld verdwenen Weverstraat. Onduidelijk is waar hij lag. Wel weten we dat hij van oost naar west liep en aan beide zijden was bebouwd. Een mogelijke optie zou kunnen zijn dat hij achter het Godshuis in de Kerkstraat lag. Hij zou dan gelopen hebben van de Kapellestraat (Papestraat) naar de brandgang tussen de Kerkstraat en de Oudestraat. Bekend is dat het Godshuis oorspronkelijk uit vijf huizen heeft bestaan, zodat in dat geval de achterkamers tot huizen aan de noordzijde van de Weverstraat hebben behoord en later bij het Godshuis zijn gevoegd. De straat is genoemd naar één of meerdere wevers die er woonden en de laatste vermelding ervan is in 1480.
J.H. Midavaine, foto`s Jan v.d.Broeke
Kies een ander thema