tot herstel en verhoging van haar zeer eigen stadsschoon

De Veerse huisnamen

Huisnamen werden vroeger gegeven omdat er in de steden en dorpen geen straatnaambordjes hingen en de huizen geen nummers hadden. Bezoekers wisten de bewoners dan zo gemakkelijk te vinden. Winkeliers en herbergiers hingen daarnaast ook nog een uithangbord aan de gevel. Zo kon men bij de apotheker een gaper aantreffen en bij de kapper een barbiersstok. De eerste huisnummers in Veere dateren van 1811. De stad was in een aantal wijken verdeeld en per wijk werd genummerd. Door de sloop van veel huizen in de negentiende eeuw vonden er regelmatig omnummeringen plaats. Deze situatie heeft geduurd tot 1963 toen iedere straat zijn eigen huisnummers kreeg. Ook al zien de straatnaambordjes met hun gotische letters er heel oud uit, toch zijn ze pas in 1937 aangebracht.

De oude Veerse huisnamen kunnen we terugvinden in de belastingkohieren en registers van transporten van onroerend goed, die in het Zeeuws Archief worden bewaard. Het merendeel van de nu aanwezige huisnamen stamt uit de zestiende of zeventiende eeuw. Niet iedereen zette een naam op zijn huis. Van de circa 650 huizen in Veere in 1550 was nog geen kwart ervan voorzien. De meeste huisnamen treffen we aan op de Kaai en de Markt. Dat is niet zo verwonderlijk want die behoorden tot de voornaamste straten van de stad.

Soms werd een huisnaam in de loop der tijd veranderd, zoals De vergulde Drynckschoen op de Markt dat we nu kennen als De Kolve. Een enkele maal wijzigde een eigenaar alleen het bijvoeglijk naamwoord, zoals Het vette Vercken op de Kaai dat nu Het gouden Vercken heet.

Omdat de bewoners de huisnamen zelf bedachten, liepen deze zeer uiteen. Sommigen kozen de naam van een bloem (De Goutsbloeme), een vogel (De Pauwe), een vis (De Salm), of een ander dier (De gouden Leeuw). Weer anderen noemden hun huis naar een bijzonder kenmerk ervan (De Caprave), of naar het beroep dat de bewoner uitoefende (De Mutse), terwijl ook de herkomst van sommige bewoners in de naam is terug te vinden (Gorcum). Verder komen we nog namen van patroonheiligen tegen (St. Maerten) en tot slot een aantal namen die in de twintigste eeuw zijn gegeven (De Oude Pastorie).

De Harpe, Kaai 15

Het klinkt ons als muziek in de oren en het zal er in De Harpe vroeger vaak vrolijk aan toe zijn gegaan, want voor de reformatie was dit huis een herberg. Regelmatig bracht de speelman in de gelagzaal zijn vrolijke deuntjes ten gehore, niet alleen op de harp, maar ook op de luit en de schalmei.

Tot circa 1490 was De Harpe het laatste huis op de Kaai. De huizen vanaf de Kraanstraat tot aan de Campveerse Toren zijn gebouwd nadat de stad met een strook grond van ongeveer 100 meter breed was uitgebreid. De Harpe moet vroeger een voornaam en groot huis zijn geweest, want uit de belastingkohieren blijkt dat het een waarde had die te vergelijken is met de huizen Oostenrijck en In den Struys iets verderop. Alle drie zijn in 1576 getaxeerd op duizend gulden (€ 450). In de tweede helft van de 16e eeuw woonde in De Harpe de lakenkoopman Pieter Machielsen. Na zijn overlijden hertrouwde de weduwe en vertrok naar Dordrecht. Omdat ze verzuimd had de hypotheek af te lossen, legde het stadsbestuur beslag op het huis en liet het op 30 augustus 1599 veilen. Koper werd Adriaen Valerius, die controleur van de convooien en licenten was en kort daarvoor getrouwd met de burgemeestersdochter Elisabeth Adriaensdr. Muynk. Tot aan zijn dood op 27 januari 1625 woonde Valerius in dit huis. Hij geniet landelijke bekendheid door het schrijven van de ‘Nederlandsche Gedenckclanck’. Een gevelsteen herinnert nog aan deze bijzondere bewoner.

Bordeaux Oxhooft, Kaai 23

Dit huis is omstreeks 1539 gebouwd op de fundamenten van een eerder huis en kreeg de naam Sint Christoffel. Omdat deze heilige de schutspatroon van de reizigers is, weten we dat het een herberg was. In 1574 kocht de chirurgijn Thomas Adriaenssen Karreman het huis en maakte er zijn woonhuis van. Hij veranderde de naam in De gulden lelie, een naam, die we in de 20e eeuw weer een tijdlang terug zullen zien. Rond 1620 werd de naam opnieuw gewijzigd en heette het Bordeaux Oxhooft.

Ze doet denken aan een goede Franse wijn en in de kelder lagen heel wat vaten met deze kostelijke drank opgeslagen, want opnieuw was het een herberg. Een oxhooft is een inhoudsmaat. Per plaats kon die verschillen en het Veerse oxhooft stond gelijk aan 222 liter. Het huis werd in de loop der tijd vergroot door de gang die naar de achterplaats liep erbij te trekken. De voordeuromlijsting werd uitgevoerd in fraaie rococo-stijl.

In de 18e en begin 19e eeuw bewoonden aristocraten Bordeaux Oxhooft, waaronder Abraham Dirk de Ligny. Van 1797 tot 1819 was hij predikant in Veere. Van 1849 tot omstreeks 1915 was Hotel Roland erin gevestigd. Daarna was het het woonhuis van architect M.J.J. van Beveren. Onder zijn deskundige leiding zijn veel monumenten in Veere gerestaureerd, waaronder in 1931-1934 het stadhuis. Tijdens het uitdiepen van de kelder om deze geschikt te maken tot winkelruimte, stortte het huis in november 2005 bijna in.

In den Struys, Kaai 27

Het is haast niet meer te lezen, maar naast de vogel op de gevelsteen staat de tekst In den Struys met onder de vogel het jaartal 1561. Eeuwenlang heeft men gedacht dat de afgebeelde vogel een struisvogel was. Tot professor A.C. Oudemans in 1909 een bezoek aan Veere bracht en belangstelling kreeg voor het dier. Voor een struisvogel had het veel te dikke poten en een roofvogelsnavel. In 1917 verscheen van zijn hand het boek ‘Dodo-studiën, naar aanleiding van de vondst van een gevelsteen met Dodo-beeld van 1561 te Vere’. Oudemans concludeert dat de vogel een dodo is. Niemand weet waarom deze uitgestorven vogel is afgebeeld in plaats van een struisvogel.

In den Struys is in 1561 in opdracht van een Schotse wolhandelaar gebouwd op de fundamenten van een eerder huis. De Schotten hadden van 1530 tot 1795 hun stapelplaats in Veere. Na een ingrijpende verbouwing in 1771 verving In den Struys het Schotse Natiehuis uit de Wijngaardstraat en werd het de zetel van de Schotse conservator. Hij regelde alle zaken die betrekking hadden op de Schotse handel en sprak ook recht. De Schotten genoten in dit huis vrijdom van accijnzen. Op 23 oktober 1896 kocht de in Parijs wonende Londense miljonair Albert Ochs het huis voor twaalfhonderd gulden (€ 545). Behalve zijn zomerwoning werd het al spoedig het centrum voor schilders, kunstcritici en andere interessante lieden en organiseerde hij er jaarlijks tentoonstellingen.

De Zeeridder, Kaai 63

Een zeeridder is een fantastisch figuur, half ridder en half vis, een mannelijke zeemeermin. Dit huis aan de Schotse kaai had vroeger waarschijnlijk een trapgevel en was drie of vier verdiepingen hoog. Ook weten we dat er een strooien of rieten dak op lag. Op het eind van de zestiende eeuw moesten deze op last van het stadsbestuur worden vervangen door harde daken, dus met pannen of leien. Dit vanwege het brandgevaar dat de vele rieten daken met zich meebrachten.

In die tijd woonde in De Zeeridder de pasteibakker Pieter Cattendijcke die het huis in 1588 op hypotheek had gekocht. Het stadsbestuur verplichtte hem voor Bamisse (1 oktober) 1595 zijn huis te hebben voorzien van een pannendak. Omdat hij dat niet kon betalen en maar net genoeg verdiende om zijn gezin te onderhouden, vroeg hij om uitstel. De magistraat gaf hem een jaar extra tijd, maar dat bleek niet toereikend, want in 1596 vroeg hij opnieuw uitstel aan. Doch deze keer kreeg hij dat niet. We weten niet wanneer het nieuwe dak er gekomen is, alleen dat Pieter het huis tien jaar later heeft verkocht. Rond 1720 kwam de klokgevel in de mode en zal de woning één of twee verdiepingen lager zijn gemaakt en voorzien van een dergelijke gevel. In 1873 werd De Zeeridder, samen met Het Arbeidershuisken ernaast, gekocht door Matthijs Thomas, textielhandelaar uit Aardenburg. Hij maakte van beide één en begon in De Zeeridder een manufacturenwinkeltje dat tot 1969 heeft bestaan.

De Houttuyn, Kaai 77

Veere was in de late Middeleeuwen een bloeiende handelsstad met zo’n 3500 inwoners. In totaal waren er 23 gilden en de leden daarvan oefenden hun beroep uit in werkplaatsen in de stad. Onder hen waren er veel in de scheepsbouw werkzaam, zoals scheepstimmerlieden, zeilmakers en kompasmakers. Daarnaast telde de stad een groot aantal huistimmerlieden. Zowel de scheepstimmerlieden als de huistimmerlieden hadden een terrein waar hun hout opgeslagen lag. Een dergelijke opslagplaats noemde men een houttuin. Het hout kwam voornamelijk met schepen uit Dordrecht en werd gelost aan de Houtkade tegenover dit huis. In 1538 staat De Houttuyn er al en werd bewoond door de kuiper Cornelis Vrieskens.

Halverwege de 16e eeuw was het een herberg. In de periode daarna hebben er opvallend veel timmerlieden in gewoond. Van 1927 tot 1931 woonde in De Houttuyn de wereldberoemde schrijver en journalist Hendrik Willem van Loon. Hij schreef meer dan 40 boeken, waarvan hij de meeste zelf illustreerde. Naar schatting zijn er zo’n zes miljoen exemplaren van verkocht. Zijn boek ‘Lives’ speelt zich af in Veere. Hierin beschrijft hij denkbeeldige ontmoetingen met belangrijke personen uit de geschiedenis. In de gevel zit een gedenksteen die aan deze markante bewoner herinnert. In het verleden komen we voor dit huis ook de naam De gouden Leeuw tegen.

De blauwe Schaille, Kaai 109

Op Kaai 109 werd in 2007 na een grondige verbouwing de naam De blauwe Schaille boven de voordeur aangebracht. Het is de naam van een vorig huis op deze plek. Ze staat vermeld in een koopacte uit 1597 die opgemaakt is nadat het huis op verzoek van de crediteuren door het stadsbestuur was geveild. Later komen we vaker de naam De Schalje tegen. Schaliën zijn leien of dakpannen en waarschijnlijk woonde in dit een huis een dakdekker die deze naam gaf naar het materiaal waar hij mee werkte. In de Veerse stadsrekening over het jaar 1501 lezen we hoe ‘Pieter die scailgedecker anderhalf hondert blau scailgen’ op het dak van de watermolen legde. De prijs was 16 groten Vlaams (€ 0,18) per stuk. Misschien woonde deze Pieter wel in dit huis. In de zestiende eeuw werden hoe langer hoe meer woonhuizen van een leien- of pannendak voorzien. Dit was nodig omdat rieten en strooien daken zeer brandbaar waren. De Veerse brandverordening uit 1565 verbood nieuwe huizen te bouwen met dit soort bedekking. Op het eind van de zestiende eeuw was op ieder huis een hard dak verplicht. Eigenaren die weigerden hun dak te vervangen, konden rekenen op een hoge boete en hun huis werd onbewoonbaar verklaard. Het waren gouden tijden voor de schaliedekkers. De Schalje is in 1910 in opdracht van schoenmaker J.M. Sturm gesloopt en vervangen door het huis dat er nu staat. Tijdens de Watersnoodramp van 1953 liep het flinke schade op.

St. Lucas, Markt 33

St.-Lucas is de patroon van de schilders, vandaar dat het schildersgilde vroeger het St.-Lucasgilde werd genoemd. Behalve schilders konden er ook tekenaars, glazenmakers, beeldhouwers, figuursnijders, tapijtwevers en borduurwerkers lid van worden. St. Lucas was in de vorige eeuw het woonhuis van Alfons van Dijck, die deze naam erop heeft laten zetten. De in Antwerpen geboren en getogen Van Dijck werkte een groot deel van zijn artistiek leven in en rondom Veere. Reden waarom hij wel de Veerse Vlaming wordt genoemd.  De schilder was opgeleid in Antwerpen door Isidoor Opsomer (1878-1967). Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog week hij samen met zijn vriend Reimont Kimpe uit naar Holland. Via Den Haag trok hij naar Amsterdam waar hij Helena Quiros Lopes leerde kennen, met wij hij op 16 april 1919 trouwde. Na een kort verblijf in Edam kwam hij datzelfde jaar met Dirk Jan Koets in Veere, waar hij bij de familie Vaarzon Morel op De Werf onderdak kreeg. Op 16 december 1919 vestigde hij zich voorgoed in het stadje. Zijn oeuvre bestaat uit Zeeuwse landschappen, stadsgezichten, vissersportretten en stillevens in naturalistische trant. Behalve in Veere vond hij ook onderwerpen in Westkapelle, Zoutelande, Ellewoutsdijk en St.-Anna ter Muiden. Voor de Tweede Wereldoorlog hield hij zich naast schilderen ook bezig met de in- en verkoop van antiek en de winkel was in de voorkamer van St. Lucas. Van Dijck is op 10 oktober 1979 overleden.

De Swaen, Markt 7

De Zwaan is in ons land een veel voorkomende naam voor een herberg. De voormalige herberg “De witte Swaen”op de markt is volgens het jaartal in de muurankers gebouwd in 1579. Regelmatig nodigde de magistraat er gasten uit, zoals in 1603 de ambassadeur van Schotland. Rond 1690 kocht notaris Pieter Hekelbeke dit statige huis en vestigde er zijn kantoor in. Enige tijd later kreeg hij ook het achterhuis in de Stadhuisstraat in bezit en gaf het de naam Het Cleyn SwaenkenNa zijn overlijden kwamen beide huizen in 1729 in handen van de Schotse koopman Samuel Hawkins en werd De Swaen opnieuw een herberg. Het huis bleef in Schotse handen totdat Jan Tak, de uitbater van de Campveerse Toren, er in 1801 eigenaar van werd.

Na de Franse Tijd raakte De Swaen door de economische recessie in verval. De bovenverdieping werd eraf gesloopt en ten lange leste kwam het in bezit van de gemeente. In 1865 richtten enige Veerenaren een bewaarschool op en de gemeente bood De Swaen als onderkomen aan. De kleuterjuffrouw mocht er boven wonen. In 1935 werd de school weer opgeheven, waarna de gemeente het huis twee jaar later verkocht aan jonkheer J.C.E. baron van Lynden. Hij liet de gevel aan de hand van oude gravures weer in zijn oorspronkelijke staat herstellen. Toen hij in 1938 de naam ‘Stadsherberg’ erop wilde laten zetten, kreeg hij van de gemeente geen toestemming omdat de Campveerse Toren dit predikaat al honderden jaren droeg.

De Pinksterblomme, Kraanstraat 2

De pinksterbloem is het symbool van de vruchtbaarheid en de groeikracht. Volgens oud gebruik werd in sommige streken het mooiste meisje van het dorp met bloemen getooid en als koningin door haar speelgenootjes onder gezang en gejuich rondgeleid. Later werd hierbij ook geld ingezameld. In Veere werd jaarlijks in het oktaaf na Pinksteren iedere dag in de Grote Kerk een mis opgedragen. De kerk was dan versierd met tapijt- en borduurwerken, waarvoor zelfs enige tapijten van kasteel Zandenburg werden gehaald. De meisjes uit de stad maakten blader- en bloemkransen die in de kerk werden opgehangen. Als dank daarvoor kregen ze allerlei lekkernijen en mochten ’s avonds bij de muziek van een speelman dansen. De arbeiders die bij het versieren van de kerk hadden geholpen kregen een ontbijt op de Campveerse Toren. Op de tweede donderdag na Pinksteren werd een processie gehouden waarbij de broeders van het Heilig Sacramentsgilde het Maria-beeld droegen. De leden van dit gilde, dat uit wijntappers bestond, behoorden tot de aanzienlijksten der stad. Voor de processie bezat het gilde een kleed van goudlaken dat 28 pond Vlaams (€ 76) had gekost en hun knaap (loopjongen) was daarbij gekleed in een geelzijden kolder waarop aan weerszijden een lam, een kelk en een hostie waren geborduurd. Het huis De Pinksterblomme is rond 1490 gebouwd. De gevelsteen met daarop een vos verwijst naar de naam van de eigenaar.

Het Godshuis, Kerkstraat 7

Godshuizen waren liefdadigheidsgestichten waarin ouden-van-dagen, wezen en zieken werden gehuisvest en verzorgd. In de Middeleeuwen was dit de taak van een klooster. In die tijd stond aan de Veerseweg even buiten de Zanddijkse Poort het Clarissenklooster met aan de overzijde een gasthuis. Nadat beide in 1572 door brand waren verwoest werden de verpleegden overgebracht naar slot Laterdale in de Wagenaarstraat. In 1578 verhuisden ze naar een huis in de Wijngaardstraat en in 1594 naar het nieuwe gasthuis in de Warwijksestraat. Tot het personeel behoorden een vader, een moeder, een schoolmeester en een onderwijzeres. Behalve lezen en schrijven kregen de weeskinderen ook godsdienstonderricht.

Het Godshuis is gebouwd in 1819 nadat het gebouw in de Warwijksestraat bouwvallig was geworden. Tot 1971 bood het onderdak aan de bejaarden en wezen van Veere en Zanddijk. Het omvatte een recreatie-eetzaal, een kamer voor de directrice, een ziekenkamer, een keuken, toiletten, badkamer, 4 slaapzalen, 9 kamertjes en enkele dienstvertrekken. Sinds 1781 bestond het bestuur uit 3 regenten en 3 regentessen, gekozen uit de voornaamste burgers van de stad, en een boekhouder. Omdat het gebouw niet aan de eisen van de Wet op de Bejaardenoorden voldeed, werd op Zanddijk Nieuw Sandenburgh gebouwd. Hierheen werden in juni 1971 de laatste bejaarden overgebracht. Van 1976 tot 1998 was de secretarie van de gemeente Veere in Het Godshuis gevestigd.

Het Cromhout, Simon Oomstraat 3

Een kromhout is een gebogen stuk hout dat voornamelijk in de scheepsbouw werd gebruikt voor het maken van scheepswant. Na een verbouwing in 2000 gaf de eigenaar dit huis de naam Het Cromhout naar een huis dat vroeger eveneens in de Simon Oomstraat heeft gestaan en in het begin van de 19e eeuw is gesloopt. Het jaartal 1610 is willekeurig gekozen en onjuist, want het is omstreeks 1472 als pakhuis gebouwd. Het bijzondere eraan is, dat het één van de eerste stenen pakhuizen in Veere was. De opdracht tot de bouw is gegeven door de Schotse koopman Jan Mol en tot halverwege de 16e eeuw zijn er Schotse producten in opgeslagen geweest als lood, zalm, schapenvellen en wol. De havenarbeiders reden met hun karren door de openslaande mendeuren naar binnen, waarna de goederen met een takel konden worden gelost. Deze hangt aan een balk op de zolder en is nog steeds aanwezig.

Van 1861 tot 1869 was de katoenweverij van de firma Salomonson in het pakhuis gevestigd. Deze firma had in het land verschillende vestigingen en minder bedeelden en invalide werknemers werden er te werk gesteld, meestal door de Armenzorg hiertoe verplicht. In Veere waren zo’n vijfenzestig werknemers in dienst die vaak onder erbarmelijke omstandigheden hun werk moesten verrichten. In 1933 liet Evert Ekker (zoon van Lucie van Dam van Isselt) het pakhuis ombouwen tot woonhuis. Van 1951 tot 1964 woonde in dit huis de bekende graficus Dirk van Gelder.

Den Caprave, Warwijksestraat 6

De timmermansbaas Jan Heyndricx noemde in 1595 zijn nieuw gebouwde huis in de Warwijksestraat Den Caprave naar de stevige kapconstructie die hij ervoor had gemaakt. Deze bestond over het algemeen uit vijf balken. Men gebruikte daarvoor sparren die in onze omgeving ‘kercksparren’ werden genoemd. Het woord caprave (kapraaf) is afgeleid van het Duitse rafe, een lange dubbele spar die in de bouw werd gebruikt. De Nederlanders zullen het woord dachrafe(n) door de Duitse houtvlotters hebben leren kennen en als dakrave(n) hebben overgenomen. Heyndricx had maar kort plezier van zijn huis, want twee jaar later ging hij failliet en moest Den Caprave verkopen.

In 1650 werd het huis in tweeën gesplitst en kreeg de tweede woning de naam De kleene Kaprave. Rond 1700 zijn ze weer één geheel. Van 1785 tot 1923 woonden in Den Caprave de molenaars van molen De Koe. Daarnaast bood het huis tot omstreeks 1850 ook onderdak aan de molenaarsknecht en een inwonende dienstmeid. De molen was een stenen grondzeiler uit 1736 en eigendom van de Domeinraad. Vanaf 1836 was hij in particuliere handen en in 1878 werd hij gekocht door de molenaar. In november 1907 brandde hij af, waarna twee jaar later op de fundamenten een nieuwe stellingmolen werd gebouwd. Het molenaarsgezin verliet in 1923 Den Caprave nadat Simon van den Hamer op het eind van de Warwijksestraat een nieuwe woning had laten bouwen.

Den Appelboom, Warwijksestraat 8

Geen huis in Veere heeft zoveel namen gehad als Den Appelboom in de Warwijksestraat. In 1603 heette het Middelburgh, in 1686 De Soeten Inval en in 1776 BotjeszeeAan de naam De Soeten Inval laat zich gemakkelijk raden welk bedrijf hier gevestigd was. Van de bouw in 1593 tot rond 1800 was het een herberg.

Dat het er niet altijd vredelievend aan toeging blijkt uit een treurig voorval in 1599. Op de morgen van de 16e juni was de waard met een tweetal gasten aan het dobbelen, waarbij de inzet telkens een kan bier was. Op een gegeven ogenblik kwamen er twee nieuwe klanten binnen die ook mee wilden doen. De inzet werd verhoogd en men speelde verder om een kan wijn. Toen één van hen naar huis ging, ontstond ruzie over de volgorde waarin men verder zou gaan. Dit liep uit op een scheldpartij, gevolgd door een worsteling waarbij één van hen met een mes dodelijk werd getroffen. De dader vluchtte naar de haven en monsterde aan op een schip. Hij werd als schrijver in dienst genomen. Pas drie jaar later kon hij in Vlissingen worden gearresteerd. Maar hij had geluk want Prins Maurits verleende hem gratie. In de 19e eeuw werd het huis als pakhuis gebruikt voor de ertegenover gelegen smederij. In 1989 is het gesloopt en werden er twee nieuwe woningen voor in de plaats gebouwd. Eén ervan noemde men Den Appelboom, een naam die in het verleden op Warwijksestraat 4 heeft gestaan.

Den Eenhoorn, Kapellestraat nr. 5

Den Eenhoorn is de oudste huisnaam die we in de Veerse archieven tegenkomen. Al in 1466 stond deze naam op een huis op de Kaai in het rijtje oost-dubbele huizen tegenover de Markt. Een eenhoorn is een mytisch dier dat gewoonlijk voorgesteld wordt als een (wit) paard met een gedraaide hoorn op het voorhoofd. Dit huis in de Kapellestraat heette vroeger Den Beer en verschillende burgemeesters zijn er in de loop van de tijd eigenaar van geweest. Van 1749 tot aan zijn overlijden in 1781 was het van de hervormde predikant Jacobus Schoesetter.

Het kunstenaarsduo Jemmy van Hoboken en Bas van der Veer hebben de naam Den Eenhoorn bedacht en op het huis laten zetten. Beiden hielden zich bezig met schilderen en kochten het in 1928. Jemmy geniet bekendheid door haar illustraties voor het boek Jikkemien van Dignate Robbertz (pseudoniem voor Johanna Beversluis-Verstraate). In 1946 kochten Flip en Lucie ten Klooster Den Eenhoorn. Ten Klooster was beeldhouwer en werkte in die tijd aan de restauratie van het Middelburgse stadhuis. Hiervoor vervaardigde hij nieuwe spugers, pinakels, wapenstenen en consoles. Ook bij het herstel en de wederopbouw van de diverse abdijgebouwen was hij intensief betrokken. Voorbeelden van zijn latere werk zijn het beeld van Frans Naerebout in Vlissingen en het standbeeld van Willem Beukelszoon op de Markt in Biervliet. In de voorgevel van Den Eenhoorn zit een fraaie geprofileerde puibalk met tandlijst.

De Craecke, Oudestraat 13

Logement De Craecke is in 2004 geopend en genoemd naar het huis dat vroeger als laatste aan deze zijde van de straat heeft gestaan. Een kraak is een vrij groot koopvaardij- of oorlogsschip dat tot het eind van de 17e eeuw in gebruik is geweest. Veere behoorde in de Middeleeuwen tot de belangrijkste havensteden van ons land en wordt wel beschouwd als de Europoort van het Habsburgse Rijk. Er werd handel gedreven met het Oostzeegebied, Frankrijk, Engeland en Schotland.

Na 1550 concentreerden de handelsbetrekkingen zich voornamelijk op Schotland. Uit een telling in 1651 blijkt dat er dat jaar 41 koopvaardijschepen de stad hadden aangedaan. Het totaal aantal bemanningsleden bedroeg 480 matrozen en 85 leerjongens. Alle schepen hadden Schotland als bestemming. Verdwenen huisnamen die aan Veere’s scheepvaartverleden herinneren zijn: De Galleye op de Markt, Het Veerschip op Dort bij de Campveerse Toren, De drie Bootshaecken’t Compas en Den Vischboot op het Oranjeplein, De Harynckbuysse in de Oudestraat en Het goude Ancker in de Oliemolenstraat. Logement De Craecke is gevestigd in een voormalige smederij uit 1919. In de twintigste eeuw stonden er ook smederijen op de Markt en in de Warwijksestraat, waarbij de laatste gericht was op de landbouw en de andere twee op het onderhoud van de vissersschepen. In de Middeleeuwen stond voor logement De Craecke een grote waterput.

D’ Ouwe Werf, Bastion 2

Op het lege terrein waar in Veere’s glorietijd twee bierbrouwerijen, een kaatsspel, een zeepfabriek en een aantal voorname woonhuizen stonden, vestigde Leendert van der Staal in 1871 zijn scheepswerf. Hij kwam uit Middelburg en moest de werf daar verplaatsen vanwege de aanleg van het Kanaal door Walcheren. Behalve het woonhuis annex kantoor, dat rond 1965 de naam D’ Ouwe Werf kreeg, liet hij een smederij, een timmermanswerkplaats en een houtloods bouwen. Hij hield zich voornamelijk bezig met het onderhoud van de in Veere gestationeerde vissersvloot en heeft slechts twee schepen nieuw gebouwd. Bij de lage waterstand ’s winters in de haven kunnen we nog de zaten zien waarop de schepen werden gebankt. Hierbij werd bij eb de scheepshuid met riet schoon gebrand en vervolgens afgekrabt en opnieuw geteerd. Na het overlijden van Van der Staal op 31 augustus 1903 kwam er een eind aan het bedrijf. De timmermanswerkplaats is rond 1919 gesloopt, de houtloods tijdens de Tweede Wereldoorlog en de smederij eind jaren zestig. In het verleden zijn er in Veere veel scheepswerven geweest, waarvan de Groote Scheepstimmerwerf (1560-1812) aan de noordzijde van de stad vlakbij molen De Koe de belangrijkste was. Hier werden grote schepen gebouwd, onder meer voor de marine. Het laatste schip dat van stapel liep was het fregatschip ‘De Minerva’ in 1792.

Ter Vere, Kapellestraat 23

De naam Ter Vere is in het derde kwart van de vorige eeuw op het huis gezet en waarschijnlijk wilde de eigenaar ermee aangeven dat dit zijn huis in Veere was. Het doet ons ook denken aan een oude naam van de stad, die genoemd is naar het veer op Campen op Noord-Beveland en in de Middeleeuwen  Campveere heette. Nadat Campen in 1530 door de zee was verzwolgen voer de veerboot op Kamperland en veranderde de naam in Ter Vere.  Na de Franse Tijd werd dit verkort tot Veere. In 1961 is er een eind gekomen aan deze eeuwenoude veerdienst.

Rond 1735 was Gideon Schoe eigenaar van dit huis. Hij was pachter van de stadspoorten en zorgde ervoor dat ze op tijd geopend en gesloten werden. De stad telde toen vijf stadspoorten, waarvan de Warwijkse en de Zanddijkse Poort aan de landzijde en de Koepoort onder de Campveerse Toren aan de zeezijde de belangrijkste waren. De sluitingstijden varieerden per seizoen. In de winter gingen ze al om vijf uur dicht en ’s zomers kon je ze tot half negen ongehinderd passeren. Voordat de poortwachter de poort sloot, luidde hij de poortklok zodat het publiek nog even de gelegenheid kreeg om erdoor te gaan. Daarna kon de poort tot tien uur op verzoek worden geopend, doch hiervoor was poortgeld verschuldigd. Ambtenaren die voor dienstzaken de stad in of uit moesten, de stadsbode, de gerechtsboden en de lantaarnopsteker waren hiervan vrijgesteld.

Het Rooster, Kapellestraat 25

In Het (Den) Rooster woonde in 1589 Pieter van Reygersbergh. Behalve dit huis bezat de familie ook een buitenverblijf in de omgeving van Veere waar ze in de zomermaanden verbleef. Van Reygersbergh was van 1581 tot aan zijn overlijden in 1602 burgemeester van Veere, alsmede commies-stapelier en equipagemeester van Zeeland. Uit zijn tweede huwelijk met Maria Nicolai werd op 7 oktober 1589 in Den Rooster Maria geboren. Zij kreeg landelijke bekendheid door haar huwelijk met Hugo de Groot. Onder Leicester werd het gezin tijdelijk uit Veere verbannen, waardoor Maria noodgedwongen haar opleiding in Calais ontving. Het huwelijk tussen Maria en Hugo de Groot vond plaats op 2 juli 1608 in de Grote Kerk in Veere en werd ingezegend door de bekende predikant Gerson Bucerus. Daarna ging het pasgetrouwde stel wonen in Den Haag. Na enkele jaren verhuisden ze naar Rotterdam en begon de tegenspoed.

Hugo de Groot werd om politieke redenen opgepakt en gevangen gezet op slot Loevestijn, waar Maria hem gezelschap hield. Op 22 maart 1641 hielp zij hem in een boekenkist te ontsnappen. Zelf werd zij begin april vrijgelaten waarop zij zich bij haar man in Parijs voegde. Verschillende malen is ze naar Holland teruggereisd om zijn belangen te behartigen. Na het overlijden van de Groot in 1645 vestigde ze zich in Den Haag, waar ze op 14 april 1653 is overleden. Haar correspondentie wordt beschouwd als een belangrijke cultuur-historische bron.

In d’ olymolen, Oliemolenstraat 4

De naam In d’ olymolen herinnert ons eraan dat in deze straat twee oliemolens hebben gestaan. In de jaren vijftig van de vorige eeuw liet dr. mr. W. Hugenholtz ter herinnering hieraan deze naam op zijn huis aanbrengen. Hugenholtz, die afkomstig was uit Leiden, was zeer geïnteresseerd in de geschiedenis van het stadje. Hij is mede-oprichter van de stichting ‘Vrienden van Veere’, waarvan hij vele jaren voorzitter is geweest. Het rijtje huizen waarvan In d’ olymolen deel uitmaakt is in 1899 als visserswoninkjes gebouwd. De eerste oliemolen in deze straat, die toen nog de Oude Suyvelmarkt heette, werd door Adriaen Matthijssen in 1576 gesticht. Omdat hij dit zonder vergunning had gedaan, werd hij namens het stadsbestuur door een stadsbode hierop aangesproken. Matthijssen antwoordde dat hij daaraan ‘schijte’ had en met de magistraat niets te maken. Dit leverde hem een flinke geldboete op, maar de oliemolen mocht blijven staan. Deze paardenmolen stond aan de zuidzijde van de straat als tweede huis vanaf de Kapellestraat. Toen in 1628 de vraag naar olie een recordhoogte bereikte, werd er nog een tweede naast gebouwd. Beide gingen in 1645 over in Schotse handen. Negen jaar later zijn ze ontmanteld en werden er nieuwe woonhuizen voor in de plaats gebouwd. In de 19e eeuw zijn ze weer gesloopt. Ook in de Wagenaarstraat en aan de Rijkendijk stonden in het begin van de 17e eeuw oliemolens. De laatste straat noemde men rond 1625 ook het Oliemolenstraatje.

De drie haringen, Baljuwstraat 1

De drie haringen is in 1647 samen met nog tien andere woningen en brouwerij De witte Lelie gebouwd op het terrein van het voormalige slot Magdalon. Na een verbouwing in 1966 kreeg het deze naam naar een afgebroken huis in de Wagenaarstraat. Veere en de visserij zijn nauw met elkaar verbonden. Al in 1290 werden er Veerse vissers in Engelse havens gesignaleerd en tot 1340 brachten ze regelmatig vis aan in Yarmouth. Het vissersgilde, het St.-Jacobsgilde, dat rond 1350 is opgericht, is één van de oudste gilden in Veere. Van de Veerse visserij vormde de haringvisserij het belangrijkste bestanddeel. Rond 1400 kochten Antwerpse viskopers op de Veerse markt hun waren. Door de uitvinding van het haringkaken werd het mogelijk de haring ook naar dieper in Europa gelegen markten te exporteren.

In de 16e eeuw telde de stad gemiddeld 90 vissersschepen en werd er vismarkt gehouden naast de Campveerse Toren. In 1558 verzocht het stadsbestuur van Gent de Veerse vroedschap maatregelen te nemen voor een constante levering van vis. In de eeuw erna daalde het aantal schepen tot 45 in 1651 en 12 in 1680. Pas rond 1759, tijdens de zevenjarige oorlog, was er weer een opleving en richtte men een haringrokerij in de Warwijksestraat op. In 1871 werd een deel van de Arnemuidse vloot naar Veere verplaatst. Een definitief eind aan de visserij kwam in 1961 toen het Veerse Gat werd afgesloten en de laatste vissers naar Colijnsplaat vertrokken.

In de Coerenblom, Kaai 57

Het huis In de Coerenblom heette vroeger Het Bourgondische Cruyce. In de gevel zit een steen met de tekst: ‘Wie cant passen dan die het coren doet wassen, in de coerenblom’. Tevens zijn op de steen de wapens afgebeeld van Veere, Zeeland, Vlissingen en prins Maurits. De laatste twee omdat de prins markies van Veere en erfheer van Vlissingen was, steden die vroeger toebehoorden aan de heer van Veere. De twee vensters in de top zijn voorzien van ontlastingsbogen met verdiepte velden. Het huis is in 1543 in bezit van de dekens van het St.-Clements- of schippersgilde en wordt gehuurd door Sukerpoorte. In de eeuwen erna zijn er verschillende burgemeesters, een schout en een gerechtsbode eigenaar van. Totdat de pastorie van de Nederlands-hervormde kerk op de Markt in gebruik wordt genomen, woont van 1860 tot 1870 ds. Petrus Jan Rienstra erin.

Daarna wordt het huis tot 1905 gebruikt als pastorie van de gereformeerde kerk en achtereenvolgens bewoond door vier predikanten. Van 1918 tot aan zijn overlijden in 1941 biedt In de Coerenblom onderdak aan Frederik Engelbert ten Klooster, een oud Knil-militair, die zich in zijn vrije tijd bezig houdt met tekenen en schilderen. Na zijn overlijden betrekt zijn zoon Philip met zijn gezin het huis. In 1946 koopt de kunstschilder Claire Bonebakker In de Coerenblom en tot haar vertrek naar Mexico in 1957 heeft ze er gewoond en gewerkt.

’t Gulden Becken, Kaai 61

Het huis dat vroeger op deze plek stond was gebouwd in opdracht van het St.-Josephsgilde waarin de scheepstimmerlieden waren verenigd. In 1543 is het van Jan Franssen, die het verhuurt aan Crijn ‘de scoemaker’. Tijdens de Allerheiligenvloed in 1570 vergaat het huis, waarna een nieuw wordt gebouwd. Dit was hoger dan nu. 

Van 1576 tot 1680 is het in bezit van de bekende Veerse chirurgijnsfamilie Karreman. Thomas Adriaansen Karreman kocht het in 1576. Twee jaar daarvoor was hij uit Agger in de omgeving van Rilland-Bath naar Veere gekomen.Hij gaf het de naam ’t Gulden Becken en zal ook naar oud gebruik een bekken als uithangbord aan de gevel hebben gehangen. Als chirurgijn hield hij zich bezig met kleine medische ingrepen, zoals aderlaten, het verwijderen van abcessen en gezwellen, tanden en kiezen trekken en verrichtte hij kleine amputaties. Behalve barbier en chirurgijn was hij in Veere ook deken van het chirurgijnsgilde, heiligegeestmeester (armenzorg) en schepen der stad. Hij woonde in De gulden Lelie (nu Bordeaux Oxhooft) naast Het Lammetje op de Kaai en in het ’t Gulden Becken was zijn praktijk gevestigd. In 1917 heeft Leendert Johannes Speelman het huis laten afbreken en deze woning ervoor in de plaats laten bouwen. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw is de naam erop gezet en heeft de smid het bekken gemaakt dat thans als uithangteken boven de deur hangt.

Het huis dat vroeger op deze plek stond was gebouwd in opdracht van het St.-Josephsgilde waarin de scheepstimmerlieden waren verenigd. In 1543 is het van Jan Franssen, die het verhuurt aan Crijn ‘de scoemaker’. Tijdens de Allerheiligenvloed in 1570 vergaat het huis, waarna een nieuw wordt gebouwd. Dit was hoger dan nu. Van 1576 tot 1680 is het in bezit van de bekende Veerse chirurgijnsfamilie Karreman. Thomas Adriaansen Karreman kocht het in 1576. Twee jaar daarvoor was hij uit Agger in de omgeving van Rilland-Bath naar Veere gekomen.

Het Arbeidershuisken, Kaai 63

Het Arbeidershuisken was vroeger de verzamelplaats van de sjouwerlieden van het St.-Jans- of Godelievensgilde. De arbeiders zorgden voor het transport van de geloste goederen van de haven naar de pakhuizen in de stad. Om het werk werd op een perk voor het huisje bij de brug gedobbeld en zij die het hoogste aantal ogen gooiden werd het werk gegund. In 1549 waren er 16 gildebroeders, in 1552 was dit aantal opgelopen tot 35 en in 1721 telde men 48 broeders, waaronder 3 dekens en 1 gildeknaap (soort manusje van alles). Het huisje bezat een gevelsteen uit 1649, waarvan nu een replica in de gevel aanwezig is, en een bel, die geluid werd als er wat te doen was. De bel is verdwenen. Waarschijnlijk hing hij aan de voorgevel of in een torentje op het dak. Het huisje stelde niet veel voor.

De voorgevel bestond uit een grote mendeur, een groot kelderluik en daarboven een raam of luik. Verder de gevelsteen, de bel en misschien nog een bovenraampje. De kelder werd waarschijnlijk intensief gebruikt als schaftlokaal. In 1738 besloot het gilde de gevel te vernieuwen en het jaartal werd in de muurankers aangebracht. Na de opheffing van de gilden in 1798 bleef dit gilde als enige nog driekwart eeuw bestaan. Sinds 1870 waren de laatste drie gildebroeders eigenaars van het huis. Drie jaar later koopt Matthijs Thomas het samen met De Zeeridder ernaast en voegt ze samen tot één woning.

Suster Anna, Markt 8

In 1959 verplaatsten Wil en Wim Abeleven-Labberton hun kunst- en antiekzaak Suster Anna van de Simon Oomstraat naar de Markt en het huis dankt daaraan nu zijn huidige naam. Ook het uithangbord kwam mee en hangt nog steeds aan de gevel. Het huis heeft een bevlogen geschiedenis. Oorspronkelijk heette het Het wapen van Schotland en werd bewoond door aristocratenfamilies. In 1829 koopt de gemeente het en verbouwt het tot stadsschool. De school telt dan 86 leerlingen die in één lokaal les krijgen van de hoofdonderwijzer Aarnout Westveer. Hij wordt daarbij geassisteerd door een meergevorderde leerling. In 1834 volgt de aanstelling van een ondermeester die ook bevoegd is om frans geven.

Wegens geringe belangstelling stopt men in 1843 weer met de franse lessen. In 1846 is het leerlingenaantal opgelopen tot over de 100 en moet ook de 15-jarige zoon van de hoofdonderwijzer helpen. Westveer emigreert in 1854 naar Noord-Amerika en wordt opgevolgd door Marinus de Mol. Het jaar erna wordt de school afgebroken en op dezelfde plaats een nieuwe gebouwd. De grote ramen in de zijgevel van Suster Anna herinneren hier nog aan. De school telt dan 88 leerlingen. Tot het gereedkomen van de openbare lagere school in de Kapellestraat in 1883 blijft de stadsschool in Suster Anna gevestigd. In 1926 koopt Willem Adamse het leegstaande gebouw voor fl. 1505,– en maakt er een timmermanswerkplaats van.

Bretangne, Markt 19

Aan de verschillende bouwstijlen van Bretangne (1989) is duidelijk te zien dat het de plaats inneemt van twee vroegere huizen. Deze droegen de namen De Pillicaan (links) en Brittangie en zijn halverwege de 19e eeuw gesloopt. De oudst bekende eigenaar en bewoner van De Pillicaan is Bouwen Heyne in 1543. Rond 1775 vestigt Pieter van Dura in dit huis een koper- en blikslagerswinkel. In 1780 vraagt hij het stadsbestuur octrooi om voor 10 á 12 jaar het alleenrecht te mogen hebben, doch dit wordt geweigerd. Van 1776 tot 1787 is Van Dura ook eigenaar van brouwerij De Meyboom in de Wagenaarstraat. Op 12 juli 1806 verkoopt hij De Pillicaan aan de Middelburgse blikslager Jakob van der Hoeven, die er in 1832 nog eigenaar van is. In Brittangie woont in 1543 een zekere Jacob, die kramer van beroep is.

Hij huurt het van Matthijs Croeser, die in de stad nog acht andere huizen bezit. Matthijs heeft het huis waarschijnlijk geërfd van zijn vader Cornelis, die in de kapel van het Heilige Kruis van het viskopersgilde in de Grote Kerk begraven ligt, waar iedere maandag voor hem een mis wordt opgedragen. In 1725 is het huis na het overlijden van dr. Joan Schaar onverkoopbaar. Als het stadsbestuur in januari 1729 de erfgenamen sommeert de huisschatting over de drie voorafgaande jaren te betalen, schenken ze Brittangie aan de stad. In 1904 laat het bestuur van de christelijke lagere school hier een woning voor de hoofdonderwijzer bouwen, die rond 1985 weer is gesloopt.

’t Wapen van Mechelen, Warwijksestraat 19

’t Wapen van Mechelen is in 1597 gebouwd in opdracht van Jacob Barents, die schepen in Veere was. De Warwijksestraat was toen een arbeidersbuurt met veel bedrijfjes die in dienst stonden van de scheepsbouw.

Hieronder bevonden zich een taanhuis, waar de zeilen en visnetten in een verfstof van run (eikenschors) werden gekookt om ze duurzamer te maken, houtzagerijen en smederijen. Toen Paulus de Somer het huis op 7 juli 1643 aan Johannis Adriaansen verkocht heette het Crommenhoucke naar een oude heerlijkheid in de buurt van Biggekerke. De eerste smid die er woonde was Pieter van der Maas, die het huis op 17 februari 1696 had gekocht. In 1708 kocht de meestersmid Stoffel Willemse Liere de smederij en ook het schuin ertegenover gelegen huis waarin een wagenmakerij werd gevestigd.

Sinds die tijd ligt voor de smederij een afgedankte blauwe molensteen waarop de smid een ijzeren band om de wagenwielen kon leggen. Omdat de smederij was ingericht om de landbouw te dienen staat ervoor een travalje waarin de paarden van nieuwe hoefijzers werden voorzien. De travalje is heel bijzonder omdat het paard haaks op de gevel kwam te staan met het hoofd over de halve deur naar binnen. Dit was noodzakelijk omdat de Warwijksestraat hier erg smal is en het verkeer er niet door gehinderd mocht worden. De smederij is tot januari 1962 in bedrijf geweest.

Jan Midavaine

Kies een ander thema

Lente- en zomerfoto’sEen wandeling door Veere in 1813
Restanten oudste omwalling van VeereDe Napoleontische wallen van Veere
Het oude ZanddijkBovenlichten of snijramen in Veere
Veerse straten en hun geschiedenisHerplaatsing gedenksteen Kanaal door Walcheren
Scroll naar boven